Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

ECLI:NL:GHARL:2025:6138 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 7 oktober 2025

Arrest

ECLI:NL:GHARL:2025:61387 oktober 2025

Rechtsgebieden

Arrest inhoud

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden, afdeling civiel

zaaknummer gerechtshof 200.346.946/01 zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 237567

arrest in kort geding van 7 oktober 2025

in de zaak van

[appellante], zonder bekende woon- of verblijfplaats, die hoger beroep heeft ingesteld, en bij de voorzieningenrechter optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie, hierna: [appellante], advocaat: mr. L.H. Haarsma uit Paterswolde,

tegen

[geïntimeerde], die woont in [woonplaats1] , en bij de voorzieningenrechter optrad als gedaagde in conventie en eiser in reconventie, hierna: [geïntimeerde], advocaat: mr. D. Sjouke uit Amsterdam.

1 Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1 Na het arrest van 11 maart 2025 heeft op 24 juli 2025 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Gelijktijdig met deze zaak heeft het hof ook de tussen partijen aanhangige hoofdzaak met zaaknummer 200.341.595/01 behandeld. Het verslag (proces-verbaal) dat van de mondelinge behandeling is opgemaakt, is aan de beide dossiers toegevoegd.

1.2 Na de mondelinge behandeling hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen. Het hof zal in beide zaken gelijktijdig uitspraak doen.

2 De kern van de zaak

2.1 [appellante] is in een vonnis van 13 februari 2024 onder meer veroordeeld tot ontruiming van de woning aan de [adres1] (hierna: de woning). [geïntimeerde] heeft dit vonnis aan [appellante] betekend. De ontruiming is aangezegd tegen 29 augustus 2024.

2.2 In dit executiekortgeding heeft de voorzieningenrechter op 28 augustus 2024 de door [appellante] gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging afgewezen. [geïntimeerde] heeft in reconventie gevorderd dat de voorzieningenrechter [appellante] veroordeelt tot medewerking aan – kort gezegd – de ontruiming, op straffe van een dwangsom. De voorzieningenrechter heeft deze vordering toegewezen, met matiging van de dwangsom.

2.3 De ontruiming van de woning is op 29 augustus 2024 gestart, waarna de woning op 4 september 2024 ter beschikking van [geïntimeerde] is gekomen.

2.4 De woning is inmiddels verkocht en geleverd aan een derde.

3 Het oordeel van het hof

De omvang van het hoger beroep

3.1 [appellante] heeft hoger beroep ingesteld en daarbij haar eis vermeerderd. In hoger beroep vordert zij dat het hof het vonnis van de voorzieningenrechter van 28 augustus 2024 vernietigt en alsnog overgaat tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 13 februari 2024. Daarbij vordert zij met vermeerdering van eis dat het hof [geïntimeerde] veroordeelt de woning opnieuw aan [appellante] ter beschikking te stellen, onvoorwaardelijk en tegen gelijkblijvende voorwaarden. Indien de woning reeds is verkocht, dient [geïntimeerde] veroordeeld te worden om passende, vergelijkbare woonruimte aan haar ter beschikking te stellen. Als dergelijke woonruimte niet beschikbaar is, vordert [appellante] dat het hof [geïntimeerde] veroordeelt tot het betalen van een voorwaardelijke schadevergoeding van € 879,66 per maand per 1 januari 2025 en geïndexeerd aan de hand van de op dat moment heersende wet en regelgeving, zijnde het maximaal toelaatbare bedrag teneinde aanspraak te maken op huurtoeslag, vanaf de dag dat de woning is ontruimd tot het moment dat [appellante] komt te overlijden. Ten slotte vordert [appellante] dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot deugdelijke afgifte van alle roerende zaken die bij de ontruiming uit en rondom de woning zijn verwijderd.

3.2 Ter zitting van het hof heeft [appellante] haar vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 13 februari 2024 ingetrokken, zodat deze vordering onbesproken kan blijven.

3.3 [appellante] heeft in randnummer 43 van haar memorie van grieven gesteld dat [geïntimeerde] bij vernietiging van het bestreden vonnis in de ontruimingskosten veroordeeld moet worden. Een vordering daartoe is echter niet opgenomen in het petitum van de dagvaarding in hoger beroep of in dat van de memorie van grieven, zodat een en ander, voor zover al begrijpelijk, verder eveneens onbesproken blijft.

3.4 Voor het overige bestaat tegen de eisvermeerdering geen bezwaar, zodat in zoverre recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.

Spoedeisend belang

3.5 Deze procedure is een kortgeding. Dat betekent dat eerst moet worden onderzocht of een spoedeisend belang bestaat bij toewijzing van de vorderingen.[1] Indien er geen spoedeisend belang is bij een vordering, moet zij worden afgewezen.

3.6 Het spoedeisend belang bij haar vordering [geïntimeerde] te veroordelen tot maandelijkse betaling van de voorwaardelijke schadevergoeding van € 879,66 heeft [appellante] niet toegelicht. Een spoedeisend belang bij deze vordering is het hof ook overigens niet gebleken. Deze vordering is daarmee niet toewijsbaar.

3.7 De overige vorderingen zijn, gelet op hun aard en inhoud, voldoende spoedeisend. Het hof zal deze vorderingen echter afwijzen op grond van het navolgende.

Ten aanzien van de overige vorderingen

3.8 [appellante] heeft aangevoerd dat zij op dit moment geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Ze verblijft bij personen die bereid zijn om haar te helpen. Ook draagt zij al maanden dezelfde kleren, omdat bij de ontruiming al haar kleren door de deurwaarder zijn meegenomen. [appellante] heeft een groot belang om haar eigendommen zo snel als mogelijk terug te ontvangen. Zij mist het woongenot, kan geen werkzaamheden meer verrichten en is ontheemd, aldus haar stellingen.

3.9 Vast staat dat de woning inmiddels is verkocht en geleverd aan een derde. [geïntimeerde] is daarmee niet langer in staat die woning ter beschikking te stellen. Dat geldt ook voor de vordering tot het ter beschikking stellen van passende vervangende woonruimte. [geïntimeerde] heeft namelijk gesteld geen andere woningen te hebben of te kunnen verzorgen dan zijn eigen woning. Dat is door [appellante] niet voldoende weersproken. Deze vorderingen kunnen daarom niet worden toegewezen.

3.10 Over de vordering ter zake van het ter beschikking stellen van de eigendommen van [appellante] geldt dat vast staat dat de deurwaarder de woning in opdracht van [geïntimeerde] heeft ontruimd. De deurwaarder heeft – zo begrijpt het hof vooralsnog de stukken – de eigendommen van [appellante] vervolgens laten opslaan. Die bevinden zich dan ook niet in het domein van [geïntimeerde] . Dat betekent dat hij ook niet in staat is om deze aan haar terug te geven. [appellante] zal zich daartoe tot de deurwaarder moeten wenden. Dat betekent dat ook deze vordering zal worden afgewezen.

De conclusie

3.11 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. Omdat [appellante] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening.[2]

3.12 De veroordeling in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4 De beslissing

Het hof:

4.1 bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 28 augustus 2024;

4.2 veroordeelt [appellante] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :

4.3 bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;

4.4 verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

4.5 wijst af wat verder is gevorderd.

Dit arrest is gewezen door mrs. W.F. Boele, M.E.L. Fikkers en M.W. Zandbergen, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2025.

Zie artikel 254 lid 1 Rv.

HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.


Voetnoten

Zie artikel 254 lid 1 Rv.

HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.