Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

ECLI:NL:GHARL:2025:5691 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 16 september 2025

Arrest

ECLI:NL:GHARL:2025:569116 september 2025

Rechtsgebieden

Arrest inhoud

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden, afdeling civiel

zaaknummer gerechtshof 200.344.757/01 zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 10885732

arrest van 16 september 2025

in de zaak van

Breewel Logistiek B.V., die is gevestigd in Mijdrecht, die hoger beroep heeft ingesteld, en bij de kantonrechter optrad als gedaagde, hierna: Breewel, advocaat: mr. J.B. van Velzen te 's-Gravenhage,

tegen

[geïntimeerde] B.V., die is gevestigd in [vestigingsplaats] , en bij de kantonrechter optrad als eiseres, hierna: [geïntimeerde] , advocaat: mr. B. Bijlsma te Tilburg.

1 Het verloop van de procedure bij het hof

Breewel Logistiek B.V. heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, op 10 april 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit: • de dagvaarding in hoger beroep • het tussenarrest van 15 oktober 2024, waarbij een mondelinge behandeling is vastgesteld; deze heeft geen doorgang gevonden• de memorie van grieven • de memorie van antwoord. Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd en daartoe uiteindelijk op 8 augustus 2025 de stukken aan het hof toegezonden.

2 De kern van de zaak

2.1 Het gaat in deze zaak om de vraag of de vordering van [geïntimeerde] op Breewel is verjaard.

2.2 [geïntimeerde] heeft bij de kantonrechter, voor zover nu nog van belang, gevorderd dat Breewel haar € 10.220,56 aan schadevergoeding betaalt. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen en heeft Breewel bovendien veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde] .

2.3 De bedoeling van het hoger beroep is dat de toegewezen vordering alsnog wordt afgewezen.2.4 Het hof zal het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen. Dit oordeel wordt hierna uitgelegd. Het hof zal eerst de relevante feiten vermelden en daarna de standpunten van partijen bespreken.

3 De relevante feiten

3.1 [geïntimeerde] teelt verschillende soorten cactussen. Een deel van deze cactussen wordt in het buitenland verkocht.

3.2 Voor het (internationaal) transport van de cactussen heeft [geïntimeerde] in de jaren 2015 tot en met 28 mei 2021 gebruik gemaakt van de diensten van Breewel, een transportbedrijf dat gericht is op het transport van bloemen en planten over de weg.

3.3 Voor het vervoeren van bloemen en planten (zoals cactussen) wordt doorgaans gebruik gemaakt van ‘Deense karren’ en bijbehorende onderdelen, zoals platen en opzetdelen. Omdat de karren niet meteen geretourneerd worden na aflevering van de vracht, wordt er een registratie gevoerd van de karren door de leveranciers en de afnemers. Ook de vervoerder voert een eigen registratie. In dit systeem heeft [geïntimeerde] het nummer 12455.

3.4 [geïntimeerde] gaf Breewel telefonisch of per e-mail opdracht tot het verrichten van transporten. Zij ontving na afloop een factuur met een bijbehorende transportbon. Op die transportbon wordt ook aangegeven hoeveel karren c.s. er zijn geladen en mee zijn teruggegaan. De op de transportbonnen vermelde aantallen worden verwerkt in het registratiesysteem en resulteren in een saldo. Aan het eind van ieder boekjaar deed Breewel op verzoek van [geïntimeerde] opgave van het door haar berekende saldo.

3.5 Eind 2021 heeft Breewel opgave gedaan van het saldo in haar verhouding met [geïntimeerde] . Uit dat overzicht volgt dat ten aanzien van drie onderdelen sprake is van een negatief saldo van Breewel (3 Deense karren met de aanduiding CCRFID, 15 Deense karren met de aanduiding CC en 557 platen) en ten aanzien van vier onderdelen (5 Deense karren met TAG5 slot, 12 Deense karren met de aanduiding DC, 13 kapotte Deense platen en 18 opzetstukken) sprake is van een positief saldo. Onderaan het overzicht is onder meer vermeld:“NEGATIEF SALDO = TEGOED KLANT/RELATIE – POSITIEF SALDO = TEGOED BREEWEL LOGISTIEK (…)**Indien wij binnen 4 dagen geen tegenbericht van u hebben ontvangen via fax of mail, beschouwen wij dit als een akkoord uwerzijds met de bovenstaande saldi.” Het saldo-overzicht komt overeen met een overzicht dat Breewel op 10 juni 2021 naar [geïntimeerde] stuurde.

3.6 Op 29 november 2021 heeft [geïntimeerde] Breewel in een e-mail verzocht om 500 platen over te boeken. Breewel reageerde diezelfde dag met een e-mail, waarin zij schreef: “Sorry, dat kan ik niet doen. Alles bij elkaar hebben we nog een hoop namens jullie in Italie staan, zoals al een aantal keer besproken”.

3.7 In een e-mail van 21 februari 2022 (verzonden met ontvangstbevestiging) schreef [geïntimeerde] aan Breewel:“Graag willen wij (…) dat het saldo wordt verrekend naar 0. En bezorgen bij u5 deense karren met TAG5 Slot erop12 deense karren DC13 kapotte deense platen18 ijzeren opzetstukken Wij krijgen van Breewel

557 hele deense platen

3 deense karren CCRIFD

15 deense karren CC Graag uw reactie mailen.” [geïntimeerde] heeft op 31 maart 2022 een e-mail (verzonden met ontvangstbevestiging) met dezelfde tekst naar Breewel gestuurd.

3.8 In een brief van 24 oktober 2022 van de rechtsbijstandsverzekeraar van [geïntimeerde] aan Breewel wordt Breewel gesommeerd om uiterlijk op 21 november 2022 “3 Deense karren CCFRID, 15 Deense karren CC en 557 hele Deense platen” te retourneren, bij gebreke waarvan Breewel in verzuim verkeert en [geïntimeerde] aanspraak zal maken op vervangende schadevergoeding.

3.9 Na wat correspondentie over en weer reageerde Breewel in een e-mail van 23 december 2022 als volgt op de vordering van [geïntimeerde] :“U Client moet u alles vertellen en niet alleen naar zijn eigen locatie kijken. Uw Client betaald transport en is verantwoordelijk voor de gehele emballage stroom rondom zijn ingekochte handel. Dus ook de emballage items op de laadadressen. Onze vraag hierin is wat daarover is afgesproken met uw client. Deze info zal hij moeten geven. Wij lossen bij uw klant en krijgen van hem de items terug, dus waarom heeft hij te veel aan ons teruggegeven? Hij krijgt geen handel uit Italië als er geen karren gelost worden, dat weet uw client zelf ook. Wij hebben in het verleden meermaals verzocht om net Italië af te stemmen maar uw cliënt paste hiervoor.

Aangezien hij opdrachtgever is valt dit onder zijn verantwoording.”

4 4. De beoordeling van het geschilDe omvang van het debat bij het hof4.1 De kantonrechter is ervan uitgegaan dat [geïntimeerde] aanspraak heeft op het door Breewel gelijktrekken van het saldo van de Deense karren en bijbehorende onderdelen en dat met dat gelijktrekken een bedrag van € 10.220,56 (het saldo in het voordeel van [geïntimeerde] wanneer de waarde van de verschillende af te geven en terug te ontvangen zaken in aanmerking wordt genomen) is gemoeid. Tegen deze uitgangspunten heeft Breewel geen bezwaar gemaakt, zodat het hof daarvan zal uitgaan.

4.2 Breewel heeft in hoger beroep alleen bezwaar gemaakt tegen het oordeel van de kantonrechter dat de vordering van [geïntimeerde] niet is verjaard. Het hof zal zich dan ook beperken tot het bezwaar (de ‘grief’) van Breewel tegen het verwerpen door de kantonrechter van het verjaringsverweer.

Het beroep op verjaring faalt 4.3 De kantonrechter heeft het door Breewel gedane beroep op verjaring verworpen omdat [geïntimeerde] de lopende verjaringstermijn tijdig heeft gestuit door meermaals om uitbetaling van het (negatieve) saldo te verzoeken.

4.4 Breewel is het niet met dit oordeel van de kantonrechter eens. Volgens haar moet de kantonrechter het oog hebben gehad op de e-mail van 29 november 2021 (zie 3.6), de e-mails van 21 februari en 31 maart 2022 (zie 3.7) en op de brief van de rechtsbijstandsverzekeraar van 24 oktober 2022 (zie 3.8). De genoemde e-mails zijn geen stuitingshandeling in de zin van artikel 3:317 BW en de brief is verstuurd nadat de verjaringstermijn al was verstreken, zodat door deze stukken de verjaring niet is gestuit, aldus Breewel.

4.5 Het hof stelt vast dat Breewel er in hoger beroep kennelijk van uitgaat dat indien een van de e-mails van 29 november 2021 en/of 21 februari en/of 31 maart 2022 wel voldoen aan de eisen van artikel 3:317 lid 1 BW de verjaring is gestuit en het door haar gedane beroep op verjaring om die reden niet slaagt, zoals de kantonrechter ook heeft geoordeeld. De kernvraag is dan ook of door een of meer van de genoemde e-mails de verjaring is gestuit door een mededeling als bedoeld in als bedoeld in artikel 3:317 lid 1 BW.

4.6 Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad, waarnaar Breewel ook verwijst, blijkt dat het bij een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (in de zin van artikel 3:317 lid 1 BW) moet gaan om een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar dat hij ermee rekening houdt dat hij ook na het verstrijken van de verjaringstermijn de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, zodat hij in staat is om zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog door de schuldenaar ingestelde vordering te verweren.[1]Daarbij moet niet alleen worden gelet op de formulering van de mededeling, maar ook op de context waarin de mededeling is gedaan en op de overige omstandigheden van het geval.[2]

4.7 In haar e-mail van 21 februari 2022 aan Breewel heeft [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof helder uiteengezet dat zij wilde dat Breewel het saldo van Deense karren en bijbehorende onderdelen zou gladtrekken en dat Breewel in dat kader de in de e-mail genoemde zaken aan haar, [geïntimeerde] , diende te retourneren. De in die brief genoemde zaken en aantallen kwamen overeen met het tweemaal door Breewel opgestelde overzicht (per juni en december 2021), waaruit ook volgde dat [geïntimeerde] enkele zaken moest ‘bijpassen’, maar Breewel veel meer zaken, vooral platen, moest retourneren. Dat [geïntimeerde] van mening was dat zij nog recht had op retournering van een groot aantal platen door Breewel had Breewel overigens al duidelijk moeten zijn toen zij de e-mail van [geïntimeerde] van 29 november 2021 ontving, waarin [geïntimeerde] aandrong op levering van 500 platen. Bovendien had Breewel, zoals gezegd, zelf overzichten verstrekt waaruit volgt dat ten aanzien van bepaalde zaken sprake was van een (groot) negatief saldo in haar nadeel. Ten slotte heeft [geïntimeerde] de e-mail van 21 februari 2022 met bevestiging van ontvangst verzonden en ruim een maand later opnieuw verstuurd toen een reactie uitbleef.

4.8 Uit deze feiten en omstandigheden volgt dat de e-mail van 21 februari 2022 ondanks de beleefde formulering - “Graag willen wij (…)” - waar Breewel op wijst, de volkomen heldere boodschap bevatte dat [geïntimeerde] van mening was dat Breewel haar nog een groot aantal zaken verschuldigd was en dat zij die zaken ook daadwerkelijk diende te leveren. De e-mail bevatte dan ook een voldoende duidelijke waarschuwing aan Breewel dat zij er rekening mee moest houden dat [geïntimeerde] aanspraak maakte (bleef maken) op het rechttrekken van het saldo, en dus ook op levering door Breewel van de zaken ten aanzien waarvan volgens haar eigen saldo-overzicht sprake was van een negatief saldo. En als dat Breewel ook vanwege de voorgeschiedenis al niet duidelijk was door de tekst van de e-mail zelf, dan had het haar duidelijk moeten zijn toen [geïntimeerde] deze boodschap in de e-mail van 31 maart 2022 herhaalde.

4.9 Uit het voorgaande volgt dat de verjaring tijdig is gestuit. Daarmee faalt de grief van Breewel. De conclusie4.10 Omdat Breewel geen andere bezwaren heeft geformuleerd tegen het oordeel van de kantonrechter slaagt het door hem ingestelde hoger beroep niet. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter dan ook bekrachtigen.

4.11 Het hof zal Breewel als de in het ongelijk gestelde partij tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.[3]

5 De beslissing

Het hof:

5.1 bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 10 april 2024;

5.2 veroordeelt Breewel tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] : € 798,- aan griffierecht € 1.214,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (1 procespunt x appeltarief II)

5.3 wijst af wat verder is gevorderd.

Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, J.H. Kuiper en M. Aksu en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 september 2025.

Zie onder meer HR 24 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0418.

Zie onder meer HR 18 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8502.

HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.


Voetnoten

Zie onder meer HR 24 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0418.

Zie onder meer HR 18 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8502.

HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.