ECLI:NL:GHARL:2025:5551 - Hof volgt Hoge Raad over proceskostenvergoeding in Mulderzaken - 11 september 2025
Arrest
Essentie
Het hof past de vermenigvuldigingsfactor uit artikel 13a Wahv toe op de proceskostenvergoeding, conform een recent arrest van de Hoge Raad. Argumenten dat de zaak complex was of dat standaard een hogere wegingsfactor moet gelden, vormen geen reden om van deze wettelijke factor af te wijken.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank ZeelandWest-Brabant van 4 november 2024, betreffende
wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. N.G.A. Voorbach, kantoorhoudende te Zoetermeer.
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen.
Het verloop van de procedure
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding. De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Bij brief van 3 juni 2025 heeft de advocaat-generaal het hof bericht dat de inleidende beschikking is vernietigd en dat de betrokkene en de gemachtigde daarover zijn geïnformeerd. De griffier van het hof heeft de gemachtigde van de betrokkene bij brief van 14 juli 2025 in de gelegenheid gesteld een nadere reactie in te dienen. Van die gelegenheid is gebruik gemaakt. De advocaat-generaal heeft daarop gereageerd.
De beoordeling
-
Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een sanctie van € 410,- opgelegd voor het parkeren op een gehandicapten parkeerplaats anders dan met het voor die gereserveerde gehandicapten parkeerplaats bestemde voertuig. Nu de advocaat-generaal heeft besloten deze beschikking te vernietigen, heeft de betrokkene bereikt wat met het hoger beroep werd beoogd. Daarom heeft de betrokkene geen belang meer bij een uitspraak van het hof op het hoger beroep, zodat dit niet-ontvankelijk wordt verklaard.
-
De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Het hof stelt vast dat de beslissing van de kantonrechter is bekendgemaakt na 31 december 2023. Met betrekking tot de proceskostenvergoeding voor de procedure in hoger beroep overweegt het hof het volgende.
-
Op 24 juni 2025 heeft de Hoge Raad arrest gewezen op het beroep in cassatie in het belang der wet (ECLI:NL:HR:2025:985).
-
In dat arrest heeft de Hoge Raad (in r.o. 5.2) over de werkingssfeer van de regeling van artikel 13a, tweede lid, van de Wahv opgemerkt dat de wetgever met de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm (hierna: Whpkv), ook met de beperkingen van proceskostenvergoedingen in procedures over de Wahv, het oog heeft gehad op gevallen die zich daardoor kenmerken dat aan de belanghebbende rechtsbijstand wordt verleend door een beroepsmatig optredende gemachtigde, dan wel een kantoor, waarvan het bedrijfsmodel eruit bestaat dat (i) wordt opgetreden op basis van no cure no pay, (ii) daarbij zodanige afspraken met de cliënten worden gemaakt dat het bedrag van eventuele proceskostenvergoedingen aan de gemachtigde of aan het kantoor wordt afgedragen, en (iii) de procedures op een zodanige wijze worden gevoerd dat de daarin toegekende proceskostenvergoedingen de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreffen. Gevallen die (r.o. 5.3) kennelijk niet deze kenmerken hebben, moeten in het licht van het doel van de regeling over proceskostenvergoedingen in de Whpkv worden aangemerkt als bijzondere gevallen in de zin van artikel 13a, tweede lid, van de Wahv, met als gevolg dat in die gevallen geen aanleiding bestaat tot vermenigvuldiging van de op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) berekende forfaitaire vergoeding met de factor 0,25 of 0,10. De stelplicht en de bewijslast met betrekking tot feiten die meebrengen dat het om zo’n bijzonder geval gaat, rusten op de belanghebbende.
-
De Hoge Raad heeft vervolgens geoordeeld dat gelet op deze afbakening van de werkingssfeer van artikel 13a, tweede lid, van de Wahv niet kan worden gezegd dat de wetgever verder is gegaan dan nodig om het als legitiem aangemerkte doel van het wetsvoorstel te bereiken, te weten voorkomen dat proceskostenvergoedingen dermate hoog uitvallen dat afbreuk wordt gedaan aan het uitgangspunt van het Bpb dat proceskostenvergoedingen niet méér beogen te zijn dan een tegemoetkoming in de werkelijk gemaakte proceskosten. Van ongerechtvaardigde ongelijke behandeling is daarom geen sprake.
-
Het hof volgt het oordeel van de Hoge Raad. Aangezien het arrest van de Hoge Raad is gewezen nadat de gemachtigde hoger beroep had ingesteld, hoefde hij niet bedacht te zijn op de in dat arrest geformuleerde regels. Daarom is de gemachtigde door de griffier van het hof in de gelegenheid gesteld om te reageren op de in dat arrest geformuleerde regels en in dat verband zo nodig nadere gegevens te verstrekken. De gemachtigde heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. De advocaat-generaal heeft daarop gereageerd.
-
De gemachtigde heeft in dat verband allereerst aangevoerd dat de Hoge Raad in het arrest onder r.o. 5.2 twee criteria heeft geformuleerd die het rechtvaardigen om de vermenigvuldigingsfactor buiten toepassing te laten, namelijk: “Indien sprake is van inhoudelijk complexe zaken of van substantiële procesinspanningen die niet zijn gecompenseerd door een hoger aantal vergoede zaken.” Daarbij geldt volgens de gemachtigde als toetssteen dat de proceskostenvergoeding ook zonder toepassing van de Wahv-normering geheel of nagenoeg geheel zou zijn toegekend op grond van het Bpb. Elementen als inhoudelijke complexiteit, individuele procesinzet zonder schaalvoordeel en/of vergelijkbaarheid met reguliere bestuursrechtelijke procedures kunnen het buiten toepassing laten van de vermenigvuldigingsfactor rechtvaardigen. De gemachtigde verzoekt het hof om voortaan bij beoordelingen van de proceskostenvergoeding de uitzondering(en) onder r.o. 5.2 als een reëel alternatief toe te passen in zaken waarin de inzet van de gemachtigde of de inhoud van het geschil daartoe aanleiding geeft.
-
De door de gemachtigde genoemde criteria zijn niet geformuleerd in het arrest van de Hoge Raad van 24 juni 2025, noch in enig ander deze materie betreffend arrest van de Hoge Raad.In r.o. 5.3 van het arrest van 24 juni 2025 is opgenomen dat de vermenigvuldigingsfactor niet wordt toegepast als sprake is van een bijzonder geval in de zin van artikel 13, tweede lid, van de Wahv. In r.o. 5.2 van dit arrest staan de drie kenmerken van beroepsmatig verleende rechtsbijstand opgesomd waaraan (cumulatief) moet worden voldaan voor de toepasselijkheid van dit artikellid. Is dat niet het geval, dan is sprake van een bijzonder geval en mist artikel 13a, tweede lid, van de Wahv toepassing.
-
Dit door de gemachtigde gebezigde argument vormt geen reden om artikel 13a, tweede lid, van de Wahv niet op de berekening van de hoogte van de proceskostenvergoeding van toepassing te doen zijn.
-
De gemachtigde voert verder aan dat de wetgever zich er niet bewust van lijkt te zijn dat in Wahv-zaken (standaard) de wegingsfactor 0,5 (licht) wordt toegepast en niet de wegingsfactor 1 (gemiddeld) wat in het reguliere bestuursrecht het uitgangspunt is en de wetgever heeft betrokken bij de introductie van de Whpkv. Bij toepassing van de vermenigvuldigingsfactor is het niet langer passend en rechtvaardig om wegingsfactor 0,5 toe te passen, aangezien dan geen sprake is van een redelijke tegemoetkoming in de kosten. Volgens de gemachtigde ligt het in de rede om voortaan wegingsfactor 1 (gemiddeld) toe te passen.
-
Ook dit argument vormt geen reden om artikel 13a, tweede lid, van de Wahv niet op de berekening van de hoogte van de proceskostenvergoeding van toepassing te doen zijn.
-
De omstandigheid dat artikel 13a, tweede lid, van de Wahv van toepassing is, maakt evenmin dat het gewicht van de zaak in Mulderzaken een andere wordt.
-
Dit betekent dat de volgende proceskostenvergoeding wordt toegekend. Aan het indienen van het administratief beroepschrift, het beroepschrift bij de kantonrechter, het hoger beroepschrift, een nadere reactie op verzoek van de griffier en het verschijnen ter zitting bij de kantonrechter dienen in totaal 4,5 punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt voor het administratief beroep € 647,- en voor het (hoger) beroep € 907,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Omdat de beslissing van de kantonrechter na 31 december 2023 is bekendgemaakt, wordt het bedrag van de in hoger beroep gemaakte kosten op grond van artikel 13a, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wahv vermenigvuldigd met factor 0,25. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 1.400,56 (= (1 x € 647,- x 0,5) + (2 x € 907,- x 0,5) + (1,5 x € 907,- x 0,5 x 0,25)).
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.400,56.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Werdmüller von Elgg als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.