Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

ECLI:NL:GHARL:2025:5232 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 26 augustus 2025

Arrest

ECLI:NL:GHARL:2025:523226 augustus 2025

Rechtsgebieden

Arrest inhoud

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.340.568 zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht 533289

arrest van 26 augustus 2025

in de zaak van

Trend Holding B.V. die is gevestigd in Oud-Beijerland die hoger beroep heeft ingesteld en bij de rechtbank optrad als eiseres hierna: Trend Holding advocaat: mr. M.J. op ’t Ende

tegen

Coöperatieve Rabobank U.A. die is gevestigd in Amsterdam die bij de rechtbank optrad als gedaagde hierna: Rabobank advocaat: mr. K.M. van Zwieten

1 Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1. Trend Holding heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht (hierna: de rechtbank) op 5 juli 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:

1.2. Aan het slot van de mondelinge behandeling hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen en heeft het hof arrest bepaald.

2 De kern van de zaak

2.1. Trend Holding heeft in het kader van de financiering van een aandelenoverdracht een bankborgtocht afgegeven aan Rabobank. Trend Holding vindt dat Rabobank haar zorgplicht jegens Trend Holding heeft geschonden bij deze borgstelling. Op grond daarvan heeft zij gevorderd (a) voor recht te verklaren dat Rabobank onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, althans toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen en daarom aansprakelijk is voor de door Trend Holding geleden en te lijden schade, en (b) Rabobank te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 4.405.502,80.

2.2. De rechtbank heeft de vorderingen van Trend Holding afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen.

3 De feiten

3.1. Op 16 november 2000 heeft Trend Holding, van wie [naam1] de bestuurder was, haar aandelen in Trend Sales Promotion and Direct Marketing B.V. (hierna: Trend Reclamemakers) overgedragen aan Kadeko Holding B.V. (hierna: Kadeko), van wie [naam2] (hierna: [naam2] ) de bestuurder was. De overnamesom was f 2.500.000. De partijen bij de overname werden bijgestaan door een accountant en een advocaat. Voor de financiering van de overname heeft Kadeko Rabobank ingeschakeld. [naam3] (hierna: [naam3] ), destijds directeur van Rabobank Westland en een oom van [naam2] , was bij de financiering van de overnamesom betrokken.

3.2. Rabobank heeft een deel van de overnamesom gefinancierd met een bancaire lening van f 500.000 aan Kadeko en [naam2] . Daarnaast heeft Rabobank een lineaire geldlening van f 200.000 aan hen verstrekt. Rabobank heeft voorts een krediet in rekening-courant aan Trend Reclamemakers verstrekt met een limiet van f 200.000. [naam2] is hoofdelijk aansprakelijk voor zowel de leningen van f 500.000 en f 200.000 als het krediet in rekening-courant van f 200.000. [naam2] heeft aan Rabobank een recht van hypotheek verleend op zijn woning, tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen Rabobank van hem te vorderen heeft of mocht hebben, tot een bedrag van f 600.000. Trend Holding heeft aan Rabobank een bankborgtocht van f500.000 afgegeven voor alle verplichtingen van Trend Reclamemakers en Kadeko aan Rabobank. Trend Holding heeft als zekerheid bij die borgtocht spaargelden tot een bedrag van f500.000 verpand aan Rabobank. Tussen Rabobank en Kadeko en [naam2] is overeengekomen dat op de bancaire lening van Rabobank pas kan worden afgelost als het bancair aansprakelijk vermogen van Kadeko minimaal 35% van het geconsolideerde balanstotaal bedraagt.

3.3. Trend Holding heeft zelf ook een bedrag van f 500.000 van de overnamesom gefinancierd met een lening aan Kadeko. De vordering uit deze lening is achtergesteld bij de vorderingen van Rabobank op Trend Reclamemakers, Kadeko en [naam2] (hierna gezamenlijk: Trend Reclamemakers c.s.). Tussen Trend Holding en Kadeko is overeengekomen dat op deze lening van Trend Holding pas mag worden afgelost als het bancair aansprakelijk vermogen minimaal 35% van het geconsolideerde balanstotaal is.

3.4. De vader van [naam2] (hierna: [naam4] ) heeft ook een deel van de overnamesom gefinancierd met een lening van f 500.000 aan Kadeko. [naam2] zelf heeft een lening van f 300.000 verstrekt. Deze leningen zijn eveneens achtergesteld bij de vorderingen van Rabobank op Trend Reclamemakers c.s.

3.5. Over de door Trend Holding te verstrekken zekerheid in verband met de financiering van Rabobank is in de notariële akte van aandelenoverdracht tussen Trend Holding en Kadeko van 16 november 2000 het volgende opgenomen (onder ‘Nadere overeenkomsten’):

“6. Teneinde het voor de koper mogelijk te maken om een passende financiering van de overnamesom te verkrijgen, is verkoper bereid om zekerheden te verstrekken in een nog nader overeen te komen vorm. De omvang van de te verstrekken zekerheid bedraagt maximaal vijftig procent (50%) van één miljoen gulden (f 1.000.000,00), waarbij als voorwaarde geldt dat door derden voor een identiek bedrag (dus eveneens vijftig procent (50%) van één miljoen gulden (f1.000.000,00)) zekerheden worden verstrekt. 7. De door de verkoper verstrekte zekerheden zullen blijven bestaan zolang het eigen vermogen van de kopende vennootschap (…) minder bedraagt dan vijfendertig procent 35%) van het balanstotaal. In het jaar waarbij blijkens de jaarrekening van de kopende vennootschap het eigen vermogen uitstijgt boven vijfendertig procent (35%) van het balanstotaal (waarbij geen reserves mogen worden uitgekeerd), dan zal deze overschrijding worden gebruikt om de verstrekte zekerheden van zowel de verkoper als die van derden naar rato van de omvang van deze individuele zekerheden, te verminderen. Koper en verkoper hebben daarbij de bedoeling dat uiterlijk op één november tweeduizend vijf de door verkoper verstrekte zekerheden volledig zullen zijn prijs gegeven, doch uiterlijk op één maart tweeduizend tien.”

3.6. Kadeko heeft de norm van 35% nooit gehaald.

3.7. Bij brief van 3 juni 2003 heeft Rabobank Trend Holding erover geïnformeerd dat de kredietfaciliteit van Trend Reclamemakers en Kadeko met € 75.210 is uitgebreid. In 2006 is de kredietlimiet verhoogd tot € 200.000.

3.8. Medio 2010 heeft Kadeko aan Rabobank verzocht om eenmalig € 30.000 te mogen aflossen op de aflossingsvrije lening van oorspronkelijk f 500.000 zodat ook het maximumbedrag van de borgtocht van Trend Holding met € 30.000 kon worden verminderd. Rabobank heeft hiermee ingestemd. Dit heeft geleid tot gedeeltelijke vrijgave van het verpande spaarsaldo op de spaarrekening van Trend Holding bij Rabobank.

3.9. Trend Holding heeft vanaf 2010 bij [naam2] aangedrongen op (volledige) vrijgave van de bankborgtocht. [naam2] heeft naar aanleiding daarvan Rabobank benaderd met het verzoek om de borgtocht vrij te geven. Vanaf december 2017 heeft Trend Holding zelf ook contact gehad met Rabobank over vrijgave van de borgstelling. Rabobank heeft niet ingestemd met het vervallen van de borgtocht en het daarbij behorende pandrecht.

3.10. Naar aanleiding van de mededeling van [naam2] aan Rabobank dat hij had besloten de activiteiten in Kadeko en Trend Reclamemakers te staken, heeft Rabobank op 21 oktober 2019 de financieringen aan Kadeko en Trend Reclamemakers opgezegd. Bij brief van dezelfde datum heeft Rabobank Trend Holding en [naam2] over deze opzegging en de mogelijke gevolgen daarvan geïnformeerd. Kadeko en Trend Reclamemakers hebben hierna getracht te komen tot een herfinanciering/herstructurering. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat (een deel van) de aandelen in Trend Reclamemakers is/zijn verkocht, het krediet in rekening-courant van Trend Reclamemakers door een derde is afgelost en is afgesproken dat op de lening van Rabobank van op dat moment € 196.890,11 (de oorspronkelijke hoofdsom van f 500.000 verminderd met de tussentijdse aflossing van € 30.000) iedere maand € 1.000 zou worden afgelost. De gewijzigde voorwaarden van de geldlening zijn vastgelegd in een wijzigingsovereenkomst van 7 april 2020 tussen Rabobank, Kadeko en [naam2] . Bij deze herstructurering was Trend Holding niet betrokken. Op 8 april 2020 heeft Rabobank Trend Holding wel over het bereikte resultaat geïnformeerd.

3.11. Uiteindelijk is na een arbitrageprocedure tussen Trend Holding en Kadeko in 2021 de borgtocht komen te vervallen en is het pandrecht op de spaarrekening vrijgegeven, zonder dat Trend Holding uit hoofde van de borgtocht iets aan Rabobank heeft betaald.

4 Het oordeel van het hof

Opzet en conclusie van deze uitspraak

4.1. Trend Holding heeft zeven grieven gericht tegen het vonnis van de rechtbank. De grieven 1 tot en met 6 hebben betrekking op het oordeel van de rechtbank over de door Trend Holding gestelde schendingen van de zorgplicht door Rabobank. Grief 7 is gericht tegen de beslissingen van de rechtbank over de proceskosten en de vorderingen van Trend Holding.

4.2. Het hof zal hierna eerst de standpunten van partijen weergeven en deze vervolgens (voor zover nodig) bespreken. De conclusie zal zijn dat ook in hoger beroep niet is gebleken dat Rabobank haar zorgplicht tegenover Trend Holding heeft geschonden. Daarmee komt ook het hof tot de conclusie dat de vorderingen van Trend Holding niet toewijsbaar zijn.

Standpunten van partijen

4.3. Trend Holding stelt zich op het standpunt dat Rabobank in strijd heeft gehandeld met haar zorgplicht door, in weerwil van de afspraken tussen Trend en Kadeko/ [naam2] over de aandelenoverdracht en de financiering daarvan, met Trend Holding een borgstelling voor onbepaalde tijd af te sluiten en zonder haar te waarschuwen voor de risico’s daarvan. Zij stelt daarbij voorop dat [naam3] en Rabobank van meet af aan actief betrokken waren bij de overname, op de hoogte waren van de afspraken tussen Trend en [naam2] /Kadeko en het financieringsplan hebben bedacht en ontwikkeld. Verder betoogt zij dat Rabobank een algemene en bijzondere zorgplicht jegens haar als derde betrokkene bij de financiering had. Zij benadrukt dat zij weliswaar een ondernemer is, maar geen specifieke kennis en ervaring heeft op het gebied van financieringen en zekerheidsrechten. Zij vindt dat op Rabobank op zijn minst een onderzoeksplicht rustte wat de afspraken waren met Trend Holding en een informatie-, advies- en waarschuwingsplicht waar het de zekerheidstelling betrof. In dat kader had Rabobank erop moeten wijzen dat de borgstelling zou doorlopen na 2010 en niet alleen zou dienen ter ondersteuning van de financiering van een deel van de overnamesom, maar ook voor een oplopende schuldenlast, waarmee een in tijd en reikwijdte aanmerkelijk ruimere borgtocht werd verkregen dan Trend Holding en Kadeko hadden bedoeld en waren overeengekomen. Zij wijst er daarbij op dat zij niet was betrokken bij de financieringsafspraken tussen [naam2] en Rabobank en dus niet op de hoogte was van het aangaan van de combinatie van de lening en het rekening-courantkrediet. Rabobank heeft haar ook niet geïnformeerd over het financieringsplan en de zekerheidstellingen door derden in dat verband. Dat Trend Holding een groot belang had bij de overname, betekent volgens haar alleen maar dat Rabobank nog zorgvuldiger had moeten handelen. Zij merkt verder op dat zij weliswaar bijstand van een advocaat had, maar dat deze het overnametraject voor alle partijen begeleidde en niet heeft geadviseerd over de borgtochtovereenkomst. Zij vindt dat Rabobank haar heeft misleid en het daarmee voor Kadeko mogelijk heeft gemaakt om na 2005/2010 gebruik te blijven maken van de ruimere zekerheid. Zij stelt daarbij dat Rabobank alleen ten aanzien van Trend Holding is afgeweken van de afspraken en voor [naam2] c.s. zelfs gunstigere zekerheidstellingen heeft geregeld. Zij bestrijdt dat [naam2] en [naam4] door de achtergestelde leningen die zij hebben verstrekt voor een identiek bedrag zekerheid hebben gesteld. Verder merkt zij op dat het ophogen van het krediet in 2006 tot een verzwaring van de financiering heeft geleid, waarvoor de borgstelling is gebruikt, en dat haar positie daardoor zonder haar medeweten is verzwaard. Daarnaast stelt zij dat Kadeko en Rabobank haar tot 2020 niet hebben geïnformeerd over de verhoging van de schulden waarvoor zij borg stond en over het bestaan van regres/subrogatie en dat zij haar ook niet hebben betrokken bij de afspraken over de wijze van herfinanciering. Ook dat kwalificeert volgens haar als een schending van de zorgplicht. Zij stelt daarbij dat een herfinancieringsconstructie is ontwikkeld in het kader waarvan (i) het krediet van Trend Reclamemakers volledig is afgelost, (ii) de zekerheidstelling van [naam2] is beëindigd en hij niet langer instaat voor de schulden van Trend Reclamemakers c.s., (iii) de geldleningsvoorwaarden eenzijdig zijn gewijzigd en (iv) feitelijk alleen nog haar borgstelling in stand is gehouden voor de schulden van Kadeko met [naam2] als mededebiteur.

4.4. Rabobank betwist de stellingen van Trend Holding. Daarnaast voert zij als verweer dat de vorderingen van Trend Holding zijn verjaard en dat Trend Holding haar klachtplicht heeft geschonden.

Zorgplicht bank, uitgangspunten

4.5. Het hof sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank over de inhoud van de zorgplicht die op banken rust (rov. 4.3 van het vonnis). Wat Trend Holding over de grondslagen van deze zorgplicht aanvoert, leidt niet tot een ander oordeel daarover. Naar aanleiding van het betoog van Trend Holding voegt het hof alleen een nuancering toe bij de omstandigheid of de cliënt particulier of ondernemer is, welke omstandigheid een rol speelt bij de omvang van de zorgplicht. Dit leidt tot het volgende.

4.6. Op banken rust een zorgplicht die in ieder geval inhoudt dat de bank een onderzoek uitvoert naar de financiële mogelijkheden van de cliënt, zijn deskundigheid, zijn doelstelling en risicobereidheid en dat zij de klant informatie geeft over het product. De omvang van deze onderzoeks- en informatieverplichting is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Tot deze omstandigheden behoren:

4.7. Bij de beoordeling van de vraag welke zorgplicht met inachtneming van het voorgaande op Rabobank rustte en of zij daaraan heeft voldaan, zal het hof veronderstellenderwijs uitgaan van de juistheid van de (door Rabobank betwiste) stelling van Trend Holding dat Rabobank via [naam3] niet alleen bij de financiering van de overnamesom was betrokken, maar ook het financieringsplan heeft bedacht en op de hoogte was van de afspraken die Trend Holding en [naam2] /Kadeko in het kader daarvan over de borgstelling hebben gemaakt. Feit is verder dat in de borgstellingsovereenkomst tussen Trend Holding en Rabobank geen einddatum is opgenomen en dat de borgstelling tot het bedrag van f 500.000 geldt voor al hetgeen Rabobank van Trend Reclamemakers c.s. te vorderen heeft of zal krijgen, uit welke hoofde ook, waaronder uit geldlening en krediet in rekening-courant.

Had Rabobank de duur en reikwijdte van de borgstelling moeten beperken?

4.8. De vraag is dan in de eerste plaats of Rabobank de duur en reikwijdte van de borgstelling had moeten beperken, in het verlengde van de afspraken tussen Trend Holding en [naam2] /Kadeko. Dat is niet het geval. Om te beginnen volgt die verplichting op zichzelf niet uit het feit dat Rabobank de afspraak over de bedoeling van Trend Holding en [naam2] /Kadeko in dit verband kende. Rabobank was immers niet gebonden aan die afspraak, zoals Trend Holding erkent. Het stond Rabobank verder vrij de door haar gewenste voorwaarden te verbinden aan de gevraagde financiering, waaronder de door Trend Holding af te geven borgstelling tot het genoemde bedrag, zonder beperking in tijd en met een ruimere reikwijdte dan alleen de verplichtingen uit hoofde van de geldlening ter financiering van de overnamesom. Dat Trend Holding een beperkte duur van de borgstelling wenste en daarover afspraken had gemaakt met [naam2] /Kadeko, staat daaraan niet in de weg. De zorgplicht gaat niet zover dat Rabobank vanwege de tussen Trend Holding en [naam2] /Kadeko gemaakte afspraken had moeten afzien van de door haar gewenste en, vanuit de optiek van Rabobank, op zichzelf redelijke en begrijpelijke voorwaarden voor de gevraagde financiering. Wat de duur van de borgstelling betreft, geldt dat te meer omdat een beperking in de vorm van een einddatum verder zou gaan dan de afspraken die Trend Holding daarover met [naam2] /Kadeko had gemaakt. Zoals het scheidsgerecht in de arbitrageprocedure heeft geoordeeld en in deze procedure verder niet ter discussie staat, volgde daaruit een inspanningsverplichting voor [naam2] /Kadeko om te bereiken dat de borgtocht in 2005 of in elk geval in 2010 zou vervallen. Daarbij bleef de voorwaarde dat de geldlening waarmee de borgstelling was gelieerd pas mocht worden afgelost als het bancair aansprakelijk vermogen 35% van het balanstotaal van Kadeko zou bedragen (zoals vastgelegd in de akte van aandelenoverdracht tussen Trend Holding en Kadeko, zie rov. 3.5). De inspanningsverplichting van [naam2] /Kadeko kwam er dan ook op neer dat hij/zij zich ervoor moest inspannen dat het vermogen van Kadeko zoveel toenam dat zij zou kunnen en mogen aflossen en de bank de borgtocht vervolgens zou laten vervallen. Dat is iets anders dan een resultaatsverbintenis met een harde einddatum. In dit licht bezien is van strijdigheid tussen de verschillende afspraken ook geen sprake. De borgtocht is een afhankelijk recht dat teniet gaat als de hoofdverbintenis teniet gaat. Voor Kadeko gold jegens Trend Holding een inspanningsverplichting. Als de inspanningen van Kadeko tot aflossing van de geldlening van Rabobank zouden leiden, zou de borgtocht daarmee zoals bedoeld komen te vervallen. Daarbij heeft Rabobank onbetwist gesteld dat de borgtocht weliswaar gold voor alle schulden, maar dat is overeengekomen dat de borg niettemin zou vervallen als de geldlening van f500.000 zou zijn afgelost (zie hierna ook rov. 4.15). De afspraak tussen Trend Holding en Kadeko/ [naam2] was in die zin complementair aan de afspraak tussen Rabobank en Trend Holding over een borgstelling voor onbepaalde duur. Het standpunt van Trend Holding dat Rabobank de borgstelling in 2010 had moeten laten vervallen, kan gelet op het voorgaande niet worden gevolgd.

Had Rabobank Trend Holding op het verschil met de afspraken moeten wijzen en haar moeten waarschuwen voor de risico’s van de borgstelling met deze voorwaarden?

4.9. Het hof ziet ook niet in dat Rabobank Trend Holding had moeten wijzen op het verschil tussen de voorwaarden van de borgtochtovereenkomst en de afspraken die Trend Holding met [naam2] /Kadeko had gemaakt over de borgstelling en had moeten waarschuwen voor de mogelijke gevolgen en risico’s van de borgtocht met deze voorwaarden. Daarbij staat voorop dat het hier ging om een borgstelling door Trend Holding die nodig was om de financiering van Rabobank voor een deel van de door Trend Holding bedongen koopsom voor de aandelen in Trend Reclamemakers te verkrijgen. Met andere woorden: Trend Holding stelde zich borg voor de terugbetaling van de geldlening die Rabobank aan Kadeko zou verstrekken opdat Kadeko de overnamesom aan Trend Holding kon voldoen. De cliënt van Rabobank was dus geen consument, maar een onderneming die bereid was een borgstelling af te geven om te bereiken dat de benodigde bankfinanciering werd verkregen voor de aan haar te betalen overnamesom. Een professionele partij die geen specifieke kennis had van en ervaring met financieringen en zekerheden, maar die in het overnametraject wel werd bijgestaan door een accountant en een advocaat. Dat de advocaat het overnametraject begeleidde voor alle partijen en niet over de borgtocht heeft geadviseerd, zoals Trend Holding stelt, is hierbij niet van belang. In de verhouding met Rabobank stond hij in elk geval aan de kant van Trend Holding. Als Trend Holding de borgtochtovereenkomst niet voor advies aan de advocaat heeft voorgelegd, komt dat voor haar rekening. Gelet op de deskundige bijstand waarover zij beschikte en het belang dat zij zelf bij de financiering had, mocht van haar de nodige zelfredzaamheid worden verwacht, in elk geval in die zin dat zij zich gedegen over de inhoud en gevolgen van de borgstelling zou (laten) informeren.

4.10. Het ging om een borgstelling tot het bedrag van f 500.000 voor al hetgeen Rabobank van Kadeko/Trend Reclamemakers c.s. te vorderen had of zou krijgen, uit welke hoofde ook. Een ingewikkeld product kan dit niet worden genoemd. Daarbij stond in de akte van borgstelling met zoveel woorden dat deze zou gelden voor alle vorderingen van Rabobank, onder meer uit hoofde van geldlening en rekening-courant krediet. De akte liet er dus geen misverstand over bestaan dat de borgstelling niet alleen zou gelden voor de vordering van Rabobank uit hoofde van de geldlening ter financiering van de door Kadeko te betalen overnamesom. Kadeko en Trend Reclamemakers werden ook beide als debiteur genoemd. Een einddatum stond er verder niet in. Daarbij ligt het ook niet voor de hand dat de bank bereid zou zijn deze zekerheid na verloop van tijd op te geven, ongeacht het uitstaande bedrag, de financiële positie van de debiteur en de waarde van de overige zekerheden op dat moment. Rabobank hoefde hierop dan ook niet nog eens afzonderlijk te wijzen. Dat zij op de hoogte was van de bedoeling van Trend Holding en Kadeko om de borgstelling uiterlijk in 2010 te laten eindigen, maakt dat niet anders: zoals hiervoor is overwogen, leidde dat tot een inspanningsverplichting voor [naam2] /Kadeko ten opzichte van Trend Holding, waar Rabobank buiten stond. Verder is gesteld noch gebleken dat aan de borgstelling met deze voorwaarden bijzondere risico’s waren verbonden, mede gelet op de financiële positie van Trend Holding. Er is ook geen specifieke regelgeving, naast hetgeen voortvloeit uit de algemene regels van artikel 7:401 BW, 6:248 lid 1 BW, artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden en de Wft, waaraan Rabobank zich bij het afsluiten van de borg moest houden.

4.11. Blijft over de vraag of Rabobank informatie aan Trend Holding had moeten verschaffen over de gehele financiering van Kadeko (en Trend Reclamemakers) en de zekerheidstellingen door derden en, zo ja, of Rabobank dat heeft gedaan. Rabobank betwist dat zij Trend Holding in 2000 geen informatie hierover heeft verschaft. Hoe dat ook zij: Rabobank wijst terecht op artikel 2 lid 6 van de op de borgtocht toepasselijke voorwaarden, waarin staat dat de borg (Trend Holding) geacht wordt bekend te zijn met de bepalingen die tussen de bank en de debiteur (Kadeko en Trend Reclamemakers) zijn overeengekomen. Het moet er daarom voor worden gehouden dat Trend Holding bekend was met de financieringsafspraken met Kadeko. Als Trend Holding feitelijk niet op de hoogte was, had zij er bij Rabobank of Kadeko naar kunnen vragen. Het hof ziet verder niet in dat Rabobank Trend Holding uit eigen beweging had moeten informeren over de zekerheidsrechten die door derden aan de bank werden verstrekt.

4.12. Andere omstandigheden die ertoe zouden leiden dat op Rabobank een verdergaande informatie- en/of waarschuwingsplicht rustte, heeft Trend Holding niet gesteld en zijn het hof ook niet gebleken. Gelet op het voorgaande ziet het hof dan ook geen grond voor het oordeel dat Rabobank bij het aangaan van de borgtochtovereenkomst haar zorgplicht jegens Trend Holding heeft geschonden.

4.13. Het hof laat dan nog daar dat Trend Holding niet heeft toegelicht welke schade zij zou hebben geleden doordat Rabobank haar niet (nader) heeft geïnformeerd over de genoemde aspecten en heeft gewaarschuwd voor mogelijke risico’s van de borgstelling met deze voorwaarden. Tijdens de mondelinge behandeling is namens Trend Holding verklaard dat het goed mogelijk is dat zij dan niet met de borgstelling zou hebben ingestemd, dat Rabobank de financiering dan niet had gegeven en dat de overname niet was doorgegaan. Trend Holding heeft niets gesteld over het hypothetische scenario waarvan in dat geval moet worden uitgegaan om te kunnen beoordelen of en zo ja welke schade is ontstaan.

Heeft Rabobank Trend Holding en [naam2] /Kadeko ongelijk behandeld?

4.14. Zoals in rov. 3.5 is vermeld, houdt de akte van aandelenoverdracht tussen Trend Holding en Kadeko in dat Trend Holding voor maximaal € 500.000 (50% van € 1.000.000) zekerheid zou verstrekken, op voorwaarde dat door derden voor een identiek bedrag (dus eveneens € 500.000) zekerheden zouden worden verstrekt. Trend Holding heeft zich borg gesteld voor de betaling van al hetgeen Rabobank van Kadeko en Trend Reclamemakers te vorderen zou hebben, tot het bedrag van f500.000, versterkt met een pandrecht op haar spaarrekening bij Rabobank. [naam2] was naast Kadeko en Trend Reclamemakers als hoofdelijk schuldenaar verbonden voor de geldleningen en het rekening-courant krediet. Het spreekt voor zich dat een borgstelling door [naam2] niet aan de orde was, omdat hij al persoonlijk was verbonden voor deze schulden. Daarbij heeft hij een hypotheek op zijn woning gevestigd ten gunste van Rabobank voor het bedrag van f 600.000 vermeerderd met rente en kosten. Voor zover Rabobank er al voor moest zorgen dat aan deze afspraak (het verstrekken van identieke zekerheden door derden) invulling werd gegeven, heeft zij dat dan ook gedaan. Voor de stelling van Trend Holding dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [naam2] en [naam4] ieder dezelfde zekerheid zouden verstrekken voor een identiek bedrag, dus drie borgtochten voor f 500.000, ziet het hof geen goede grond. Een logischer uitleg van de afspraak is dat Trend Holding enerzijds en derden aan de zijde van Kadeko anderzijds ieder voor een gelijk bedrag van f500.000 zekerheid zouden stellen om de financiering van de overnamesom mogelijk te maken. In elk geval heeft Trend Holding niet duidelijk gemaakt waarom Rabobank deze afspraak tussen Trend Holding en Kadeko anders had moeten begrijpen. De achtergestelde leningen die [naam2] en [naam4] hebben verstrekt, spelen geen rol bij de vraag of aan deze afspraak is voldaan. Op hetgeen partijen daarover hebben aangevoerd, hoeft dus niet te worden ingegaan. Ook op dit punt kan kortom niet worden gezegd dat Rabobank haar zorgplicht jegens Trend Holding niet heeft nageleefd.

Heeft Rabobank de positie van Trend Holding verzwaard?

4.15. Zoals hiervoor is vermeld, gold de borgtocht van Trend Holding voor al hetgeen Rabobank te vorderen had of zou krijgen van Kadeko/Trend Reclamemakers c.s., onder meer uit hoofde van geldlening en krediet in rekening-courant, tot het bedrag van f 500.000. De positie van Trend Holding is op zichzelf dus niet verzwaard doordat Rabobank naast de geldlening van f 500.000 een rekening-courant krediet van aanvankelijk f 200.000 en later € 200.000 heeft verstrekt. Daar komt bij dat, zoals Rabobank aan de hand van het financieringsvoorstel van 25 oktober 2000 heeft toegelicht, de borgtocht steeds is gekoppeld aan de geldlening die aan Kadeko is verstrekt. Een beperking van de borgtocht zou dus steeds plaatsvinden als op de geldlening was afgelost wanneer het bancair aansprakelijk vermogen minimaal 35% bedroeg van het geconsolideerde balanstotaal. Bij de aflossing van € 30.000 in 2010 (met instemming van Rabobank, ook al was de 35% norm niet gehaald) is dat ook gebeurd. Ook op dit punt kan dus niet worden gezegd dat Rabobank enige zorgplicht ten opzichte van Trend Holding heeft geschonden.

4.16. Overigens heeft Trend Holding ook niet duidelijk gemaakt dat zij schade heeft geleden door de uitbreiding van het krediet (en/of doordat zij daarover niet is geïnformeerd).

Heeft Rabobank haar zorgplicht geschonden bij de herstructurering in 2020?

4.17. Niet in geschil is dat in het kader van de herstructurering het krediet in rekening-courant van Trend Reclamemakers is afgelost en is afgesproken dat op de bancaire lening van Kadeko voortaan iedere maand € 1.000 zou worden afgelost. Rabobank heeft erop gewezen dat in de wijzigingsovereenkomst van 7 april 2020 [naam2] nog steeds als debiteur is opgenomen naast Kadeko. Zijn hoofdelijke aansprakelijkheid is dus in stand gebleven. Het resultaat was daarmee dat alleen nog de bancaire geldlening overbleef, nu met een maandelijkse aflossingsverplichting, en dat [naam2] als hoofdelijk medeschuldenaar en Trend Holding als borg aansprakelijk bleven voor deze schuld. Het hof ziet niet in dat Rabobank enige zorgplicht tegenover Trend Holding heeft geschonden door hieraan mee te werken. Een verplichting om de borgstelling te laten vervallen, had Rabobank ook in deze situatie niet. De stelling dat in strijd is gehandeld met de contractuele verplichting om alle financiers gelijkelijk af te lossen, kan Trend Holding niet baten. Naar het hof begrijpt, doelt Trend Holding daarmee op een verplichting voor Kadeko. Voor zover die verplichting al bestond, heeft Trend Holding niet toegelicht dat Rabobank daaraan was gebonden, althans dat zij zich daarnaar had moeten richten. Rabobank wijst er verder terecht op dat door de herstructurering de borg niet is uitgewonnen en uiteindelijk is vrijgegeven. Zonder de herstructurering zou dat naar alle waarschijnlijkheid anders zijn geweest. Ook daarom ziet het hof geen grond voor het verwijt dat Rabobank geen rekening heeft gehouden met de belangen van Trend Holding. Trend Holding heeft verder niet gesteld dat zij schade heeft geleden enkel doordat zij niet bij de herstructurering was betrokken en/of tussentijds over de ontwikkelingen is geïnformeerd. De stellingen van Trend Holding kunnen daarom ook op dit punt niet leiden tot het beoogde gevolg.

Slotopmerkingen

4.18. De conclusie is dat op geen van de door Trend Holding aangevoerde gronden een schending van de zorgplicht van Rabobank kan worden vastgesteld. De daarop gebaseerde vorderingen van Trend Holding zijn daarom niet toewijsbaar. De grieven 1 tot en met 6 falen dus. Dat geldt daarmee ook voor grief 7, die op de andere grieven voortbouwt. Gelet op deze uitkomst behoeven de (overige) verweren van Rabobank verder geen bespreking.

4.19. Partijen hebben geen feiten gesteld die, indien bewezen, tot een andere uitkomst kunnen leiden. Aan de bewijsaanbiedingen gaat het hof daarom voorbij.

De conclusie

4.20. Het hoger beroep slaagt niet. Omdat Trend Holding in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof Trend Holding veroordelen tot betaling van de proceskosten in hoger beroep. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover.[1]

4.21. De proceskostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, zoals Rabobank heeft gevorderd. Dat betekent dat deze veroordeling ook ten uitvoer kan worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad.

5 De beslissing

Het hof:

5.1. bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 5 juli 2023;

5.2. veroordeelt Trend Holding tot betaling van de volgende proceskosten van Rabobank: € 13.124,- aan griffierecht € 8.714,- aan salaris van de advocaat van Rabobank (2 procespunten x appeltarief VIII, € 4.357 per punt)

5.3. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

5.4. wijst af wat verder is gevorderd.

Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, L. Janse en J.G.J. Rinkes, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2025.

HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.


Voetnoten

HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.