ECLI:NL:GHARL:2025:5176 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 21 augustus 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Arrest inhoud
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.350.457 (zaaknummer rechtbank Gelderland 434593)
beschikking van 21 augustus 2025
inzake
[verzoeker] , wonende te [woonplaats1] ,verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de vader, advocaat: mr. C. Huy,
en
[verweerster] , wonende te [woonplaats1] , verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de moeder, advocaat: mr. R. R. Wijnakker,
en
[de bijzondere curator] , gevestigd te [woonplaats1] , verder te noemen: de bijzondere curator.
1 1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 31 oktober 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder: de bestreden beschikking).
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
het beroepschrift met producties, ingekomen op 27 januari 2025;
-
het verweerschrift;
-
het advies/standpunt namens de bijzondere curator;
-
een brief van mr. Huy van 13 juni 2025 met producties 13 tot en met 20.
2.2 Op 1 april 2025 heeft het hof een brief van [de minderjarige] gekregen waarin [de minderjarige] haar mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek van de vader.
2.3 De mondelinge behandeling heeft op 26 juni 2025 plaatsgevonden. De vader en de moeder waren aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. Ook waren de bijzondere curator en een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) aanwezig.
3 De feiten
3.1 Uit de moeder is [in] 2014 te [woonplaats1] [de minderjarige] geboren. De vader is de verwekker van [de minderjarige] . De moeder is van rechtswege belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont bij de moeder.
3.2 De moeder en [de minderjarige] hebben de Nederlands nationaliteit en de vader heeft de Iraakse nationaliteit. De vader beschikt over een verblijfstitel ‘regulier bepaalde tijd’.
3.3 Bij beschikking van deze rechtbank van 16 mei 2022 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is op 16 november 2024 beëindigd.
3.4 De rechtbank heeft in een aantal procedures tussen partijen beslist over de omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader. Bij beschikking van de rechtbank van 11 augustus 2023 is bepaald dat omgang tussen [de minderjarige] en de vader zal plaatsvinden onder regie van de Gl. De GI dient in het kader van de ondertoezichtstelling te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn van contactherstel tussen de vader en [de minderjarige] . Bij een positieve uitkomst wordt onder regie van de jeugdbeschermer toegewerkt naar (begeleide) contacten waarbij de aard, duur en frequentie van de contacten worden bepaald door de jeugdbeschermer. Daarnaast is bij dezelfde beschikking als informatieregeling met betrekking tot [de minderjarige] vastgesteld dat de moeder eens per drie weken met behulp van Praktijk A+ een inhoudelijke update aan de vader zal sturen over hoe het met [de minderjarige] gaat. Ook zal de GI samen met praktijk [naam1] onderzoeken of andere vormen van contact, zoals een kaartje sturen of beeldbellen, aan de orde kunnen zijn.
3.5 Door de GI is op verschillende manieren geprobeerd om tot een passend contact te komen tussen [de minderjarige] en vader. Het is toch niet gelukt om dit tot stand te brengen. De ondertoezichtstelling is met instemming van de raad in november 2024 beëindigd.
3.6 Bij beschikking van 24 mei 2024 is de bijzondere curator door de rechtbank benoemd.
3.7 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
-
het verzoek van de vader tot het verkrijgen van vervangende toestemming om tot erkenning van [de minderjarige] over te kunnen gaan afgewezen;
-
de werkzaamheden van de bijzondere curator in die procedure voor dat moment als afgerond beschouwd.
4 De omvang van het geschil
4.1 De vader is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en;
a. een bijzondere curator te benoemen, althans de reeds in eerste aanleg benoemde bijzondere curator de opdracht te geven om een schriftelijk advies uit te brengen;
b. de vader vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning van zijn dochter [de minderjarige] .
4.2 De moeder voert verweer en vraagt het hof de vader in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn verzoeken in dit hoger beroep af te wijzen, en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3 De bijzondere curator heeft advies uitgebracht. Zij blijft bij haar eerder ingenomen standpunt dat geen vervangende toestemming moet worden verleend.
5 De motivering van de beslissing
Bevoegdheid
5.1 Het verzoek tot vervangende toestemming betreft een afstammingskwestie waarop niet de bevoegdheidsregel van artikel 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), maar die van artikel 3 Rv van toepassing is. De Nederlandse rechter is gelet op het hiervoor overwogene bevoegd van het onderhavige verzoek kennis te nemen, omdat de verzoeker (de vader) ten tijde van de indiening van het inleidende verzoekschrift zijn woonplaats in Nederland had.
toepasselijk recht
5.2 In deze zaak heeft de vader verzocht om op de voet van artikel 1:204 Burgerlijk Wetboek (BW) vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning van [de minderjarige] . Op de toestemming van de moeder is op grond van artikel 10:95 lid 3, eerste zin, BW het recht van toepassing van de staat waarvan de moeder, onderscheidenlijk het kind, de nationaliteit bezit, te weten het Nederlands recht.
5.3 Op grond van artikel 1:204 lid 3 BW kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon:
a. de verwekker van het kind is; of
b. de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
Hierbij dient een afweging te worden gemaakt van de belangen van betrokkenen. Het hof zal het belang en de aanspraak van de vader op erkenning afwegen tegen de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige] en van [de minderjarige] bij niet-erkenning. Van schade aan de belangen van [de minderjarige] in de zin van artikel 1:204 lid 3 BW is slechts sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor [de minderjarige] reële risico’s zijn dat zij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Een zekere emotionele weerstand van de moeder is onvoldoende om vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken, indien duidelijk wordt dat de weerstand van de moeder negatieve gevolgen voor de positie van [de minderjarige] met zich brengt.
5.4 Het hof neemt eerst in overweging dat niet in geschil is dat de vader de verwekker is van [de minderjarige] . Het wettelijk uitgangspunt is, dat zowel [de minderjarige] als de vader er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking ,en dat slechts in uitzonderlijke gevallen hiervan kan worden afgeweken.
5.5 De vader is in 1997 gevlucht uit Irak. Bij de asielprocedure in Nederland zijn verschillende namen gebruikt. Volgens de vader moet dit gezien worden in de context van zijn vlucht en daaropvolgende asielprocedure, en hij heeft daarover stukken overgelegd. De vader heeft in hoger beroep zijn BRP-registratie van de gemeente [de gemeente] overgelegd om zijn identiteit aan te tonen. Daarnaast heeft de vader stukken overlegd over zijn strafrechtelijke verleden waaruit blijkt dat hij is veroordeeld voor twee strafbare feiten gepleegd in 1999 en 2000. Tijdens de relatie was de moeder daarmee deels bekend. Verder heeft de vader verklaard dat hij inmiddels professionele hulp heeft gezocht. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader openlijk spijt betuigd. Hij heeft verklaard openheid en duidelijkheid te willen geven over zijn verleden en laten zien dat hij veranderingsbereid is. Uit de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling verder is besproken blijkt dat [de minderjarige] weet wie haar vader is en dat er een tijd omgang is geweest tussen [de minderjarige] en de vader. Het contact tussen de vader en [de minderjarige] verliep op een gegeven moment moeilijk en er was sprake van een loyaliteitsconflict. Het contact is verbroken en de ondertoezichtstelling heeft niet geleid tot contactherstel tussen de vader en [de minderjarige] . Uit de brief van de raad van 12 november 2024 blijkt dat een traject voor traumabehandeling voor de moeder en [de minderjarige] nodig was bij Praktijk [naam1] . Dit hulpverleningstraject loopt nog. Uit de brief van de raad blijkt ook dat er geen zorgen zijn over [de minderjarige] en haar ontwikkeling in haar thuissituatie bij de moeder en haar partner. Bij de moeder blijkt sprake te zijn van emotionele weerstand tegen erkenning door de vader. Het hof is van oordeel dat de moeder onvoldoende heeft onderbouwd dat zij ten gevolge van de erkenning in een zodanig psychische (angst)toestand zal komen te verkeren dat zij [de minderjarige] niet langer een veilig opvoedingsklimaat kan bieden. Ook acht het hof de stelling van de moeder dat zij bang is voor de veiligheid van [de minderjarige] in geval van erkenning door de vader onvoldoende onderbouwd. De door de moeder geuite zorgen zijn dan ook voor het hof onvoldoende om aan te nemen dat erkenning door de vader de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige] schaadt of [de minderjarige] belemmert in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. [de minderjarige] heeft in haar brief geschreven dat zij graag wil dat alles hetzelfde blijft. Het hof zal toch anders beslissen omdat het hof net als de raad van oordeel is dat het wettelijk uitgangspunt is dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de vader haar juridische vader zal zijn. Hoewel de wens van de vader om contactherstel met [de minderjarige] en de bezwaren die de moeder daartegen heeft in dit geschil over de erkenning van [de minderjarige] een grote rol lijken te spelen, zijn dit juridisch gezien op zichzelf staande onderwerpen. Dit maakt ook dat de visie van de bijzondere curator, zoals uiteengezet in haar brief van 13 maart 2025 en tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht, niet tot een ander oordeel leidt. Immers gaf ook de bijzondere curator aan dat haar advies werd bemoeilijkt doordat de discussie over de omgangsregeling een grote rol speelt, terwijl zij los van die discussie zou adviseren vervangende toestemming te verlenen.
5.6 Praktijk [naam1] heeft de regie over de (trauma)behandeling van de moeder en [de minderjarige] en over het proces tot contactherstel met de vader. Zij beoordeelt wat de (on)mogelijkheden voor contactherstel zijn waarbij de belangen van [de minderjarige] altijd het uitgangspunt voor contactherstel zijn. De vader heeft bij de mondelinge behandeling verklaard dat hij het traject en het bericht van praktijk [naam1] blijft afwachten.
5.7 Het hof komt gelet op het voorgaande tot het oordeel dat de belangen van [de minderjarige] en de vader om hun relatie rechtens te erkennen als een familierechtelijke rechtsbetrekking zwaarder dienen te wegen dan de belangen van de vrouw en [de minderjarige] bij niet-erkenning, zodat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en vervangende toestemming aan de vader zal verlenen om [de minderjarige] te erkennen.
6 De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 31 oktober 2024 en opnieuw beschikkende:
verleent [verzoeker] vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] , geboren [in] 2014 te [woonplaats1] .
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, K.A.M. van Os-ten Have en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door de griffier, en is op 21 augustus 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.