ECLI:NL:GHARL:2025:5172 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 21 augustus 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Arrest inhoud
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.352.727 zaaknummer rechtbank Midden-Nederland (kanton; locatie Utrecht)11235241 UB VERZ 24-464
beschikking van 21 augustus 2025
in de zaak van
[appellant] ( [appellant] ) die woont in [woonplaats1] advocaat: mrs. R.A. van Liere en E.C.C. Klarus-Blomjous
en
[geïntimeerde] ( [geïntimeerde] ) die woont in [woonplaats2] advocaat: mr. I. Lieberwerth
1 Het verloop van de procedure in hoger beroep
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof (hierna: het hof) tegen de beschikkingen die de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 19 december 2024 (tussenbeschikking), 24 januari 2025 (eindbeschikking) en 24 februari 2025 (herstelbeschikking) heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikkingen). Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
2 De kern van de zaak
2.1. De ouders van [geïntimeerde] hebben in 2002 gelijkluidende testamenten gemaakt. Ieder van hen heeft daarin de ander voor 1/100e en hun enig kind [geïntimeerde] voor 99/100e tot erfgenaam benoemd en een ouderlijke boedelverdeling gemaakt (artikel 4:1167 BW (oud)). Ieder van hen heeft ook bepaald:
“Bewind Ten achtste A. Ik stel het erfdeel van mijn zoon (…) [geïntimeerde] (…) (hierna te noemen: de rechthebbende) levenslang onder bewind. Het bewind kan worden beëindigd indien de betreffende rechthebbende en de bewindvoerder zich beiden met deze beëindiging schriftelijk akkoord verklaren.”
In de onderdelen B en C van ‘ten achtste’ zijn regels voor het bewind opgenomen, waaronder:
“ C. Ik bepaal ten aanzien van deze bewindvoeringen het volgende: (…) 8. De bewindvoerder zal telkenjare vóór één juli, respectievelijk na het eindigen van het bewind, uiterlijk zes maanden na dat eindigen, aan de rechthebbende dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger rekening en verantwoording afleggen over het in het afgelopen jaar, respectievelijk de laatste periode van het bewind, gevoerde beheer.”
In onderdeel D is het volgende bepaald:
“ D. Ik benoem de heer [appellant] (…) tot bewindvoerder. Ik verzoek hem geen loon in rekening te brengen. Indien de heer [appellant] mocht defungeren of mocht ontbreken dan wel deze functie niet kan of wil aanvaarden, benoem ik in zijn plaats tot bewindvoerder, de heer [naam1] (…).”
In beide testamenten staat:
“ Het in dit testament ingestelde bewind is ingesteld in het belang van de rechthebbende(n).”
2.2. De vader van [geïntimeerde] (erflater) is overleden in 2005, zijn moeder (erflaatster) in 2019. [appellant] heeft zijn benoeming tot bewindvoerder in beide nalatenschappen aanvaard.
2.3. [geïntimeerde] heeft de kantonrechter verzocht:
2.4. De kantonrechter heeft de verzoeken a-c toegewezen (ontslag [appellant] en benoeming Zeker tot bewindvoerder met ingang van 24 januari 2025) en verzoek d afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is dat de toegewezen verzoeken alsnog worden afgewezen.
2.5. Het hof zal beslissen dat er gewichtige redenen zijn voor het ontslag van [appellant] als bewindvoerder en licht dat hierna toe. Het hof laat de beschikking van de kantonrechter in stand.
3 De toelichting op de beslissing van het hof
3.1. Een testamentaire bewindvoerder kan alleen wegens gewichtige redenen worden ontslagen (artikel 4:164 lid 2 BW). Van gewichtige redenen is sprake als de bewindvoerder in ernstige mate tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen of ongeschikt is geworden het bewind te voeren. Ook een verstoorde verhouding tussen de bewindvoerder en de rechthebbende kan een gewichtige reden zijn voor ontslag van de bewindvoerder als daardoor een goede uitvoering van het bewind onmogelijk is geworden.
3.2. Het verzoek tot ontslag van [appellant] is hoofdzakelijk gestoeld op de volgende gewichtige redenen:
a. a) de verhouding tussen [appellant] en [geïntimeerde] is ernstig verstoord;
b) [appellant] laat na een deugdelijke rekening en verantwoording van zijn bewind af te leggen.
3.3. [appellant] betwist dat er gewichtige redenen voor zijn ontslag zijn.
3.4. Het hof zal hieronder beoordelen of sprake is van gewichtige redenen [appellant] te ontslaan en zal daarbij letten op de door partijen aangedragen standpunten.
de verhouding tussen [geïntimeerde] en [appellant] is ernstig verstoord
3.5. Het hof is van oordeel dat de verhouding tussen [appellant] en [geïntimeerde] zo ernstig is verstoord dat een goede uitvoering van het bewind, die in beider belang is, niet meer mogelijk is. Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] het optreden van [appellant] in de laatste jaren als grensoverschrijdend heeft ervaren en daar veel last van heeft.
3.6. [geïntimeerde] geeft concrete voorbeelden. Zo vertelt hij:
[geïntimeerde] heeft aan de hand van deze en andere concrete, met stukken onderbouwde voorbeelden toegelicht hoe [appellant] zich jegens hem gedraagt. Hij heeft verder met medische gegevens onderbouwd dat de wijze waarop [appellant] invulling geeft aan zijn rol als bewindvoerder ten koste gaat van zijn psychische gezondheid en hij daaronder erg te lijden heeft. [geïntimeerde] heeft zijn ‘lijden’ voor het hof voldoende geobjectiveerd. Het gedrag van [appellant] als bewindvoerder maakt hem angstig en depressief en bezorgt hem slapeloze nachten en paniekaanvallen. Anders dan [appellant] vindt [geïntimeerde] dat het conflict tussen hen beiden onherstelbaar is door het onvermogen van [appellant] zich alleen te richten op zijn taak als bewindvoerder. Het hof volgt [geïntimeerde] in die observatie en ziet geen ruimte meer voor het goede gesprek dat volgens [appellant] nog veel zou kunnen doen.
3.7. Het hof is van oordeel dat door de gedragingen van [appellant] als bewindvoerder en het effect daarvan op [geïntimeerde] en zijn psychische gezondheid een goede uitoefening van het bewind, zoals dat de ouders van [geïntimeerde] voor ogen zal hebben gestaan, onmogelijk is geworden. Dat is een gewichtige reden voor het ontslag van [appellant] als bewindvoerder in beide nalatenschappen.
rekening en verantwoording
3.8. [geïntimeerde] stelt dat [appellant] nooit deugdelijk rekening en verantwoording aan hem heeft afgelegd en dat nog steeds weigert ondanks verzoeken daartoe van de advocaat van [geïntimeerde] .
3.9. [appellant] is verplicht rekening en verantwoording af te leggen aan [geïntimeerde] . Zowel erflater als erflaatster hebben dat in hun testament bepaald. De verplichting jaarlijks en aan het eind van het bewind rekening en verantwoording af te leggen vloeit ook voort uit artikel 4:161 lid 1 BW; in het tweede lid van dat artikel staat dat de rekening en verantwoording aan de kantonrechter wordt afgelegd, als de rechthebbende niet in staat is tot het opnemen van de rekening. Een testament kan iets anders bepalen, maar dat is in deze zaak niet aan de orde.
3.10. De inhoud van hetgeen als rekening en verantwoording mag worden verlangd wordt bepaald door de aard van de rechtsverhouding die verplicht zich te rechtvaardigen voor de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid en de omstandigheden van het gegeven geval.
3.11. Het hof constateert dat dit niet is gebeurd. [appellant] heeft ervoor gekozen aan [geïntimeerde] jaarlijks een staafdiagram te laten zien waarop het verloop van het vermogen zou zijn te zien en deze aan hem toe te lichten samen met de belastingaangifte. [appellant] zegt dit te hebben gedaan omdat [geïntimeerde] dyscalcuul is en [appellant] bang was dat de financiële gegevens bij anderen, verkeerde vrienden, terecht zouden komen.
3.12. Het hof constateert dat die staafdiagrammen nauwelijks inzicht geven in de samenstelling van het onder bewind gestelde vermogen. Over inkomsten en uitgaven van dat vermogen bevatten zij in het geheel geen informatie. Die informatie zal ook niet te vinden zijn in de belastingaangiften die [appellant] zegt te hebben besproken met [geïntimeerde] . Het hof is daarom van oordeel dat [appellant] niet deugdelijk rekening en verantwoording heeft afgelegd. Als [appellant] vond dat [geïntimeerde] niet in staat was de rekening en verantwoording op te nemen had [appellant] rekening en verantwoording moeten afleggen aan de kantonrechter. Dat heeft [appellant] ook niet gedaan. [appellant] heeft zelfs na dringende verzoeken van de advocaat van [geïntimeerde] geen rekening en verantwoording afgelegd en dat evenmin aan de opvolgend bewindvoerder gedaan.
3.13. Het hof constateert ambtshalve dat [appellant] geld heeft geleend uit het onder bewind gestelde vermogen (€ 15.000), ook al is hij daartoe niet bevoegd. Het hof constateert verder ambtshalve dat [appellant] als bewindvoerder met geld uit het onder bewind gestelde vermogen een appartement in Frankrijk ( [plaats1] ) heeft gekocht dat is verkregen door een speciaal daartoe opgerichte Société Civile Immobilière Beausejour, waarvan 64 aandelen tot het onder bewind gestelde vermogen van [geïntimeerde] behoren en een aandeel (een zogeheten ‘gouden’ aandeel) tot het vermogen van [appellant] zelf behoort. Op die manier is een deel van het onder bewind gestelde vermogen verschoven naar het vermogen van [appellant] , terwijl het [appellant] niet vrijstaat zich een deel van het onder bewind gestelde vermogen toe te eigenen. Dat dit is gebeurd en niet is hersteld komt mede doordat [appellant] geen rekening en verantwoording heeft afgelegd aan de kantonrechter en toezicht op het bewind heeft ontbroken.
3.14. De slotsom is dat [appellant] in ernstige mate is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen door geen rekening en verantwoording af te leggen aan [geïntimeerde] of aan de kantonrechter en door geld te lenen van [geïntimeerde] en zichzelf ten koste van het onder bewind gestelde vermogen een gouden aandeel te verschaffen in SCI Beausejour. Dat is een tweede gewichtige reden voor zijn ontslag als bewindvoerder.
De conclusie
3.15. Het hoger beroep van [appellant] slaagt niet. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem veroordelen tot betaling van de proceskosten van [geïntimeerde] bij het hof. Het hof zal bepalen dat [appellant] deze proceskosten niet ten laste kan brengen van het onder bewind gestelde vermogen van [geïntimeerde] .
3.16. De proceskostenveroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad). De beslissingen van de kantonrechter over het ontslag en de benoeming van een nieuwe bewindvoerder, die worden bekrachtigd waren al uitvoerbaar bij voorraad vanwege de aard van die beslissingen (ontslag en benoeming met ingang van de dag van de eindbeschikking van 24 januari 2025).
4 De beslissing
Het hof:
4.1. bekrachtigt de beschikkingen die de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 19 december 2024 (tussenbeschikking), 24 januari 2025 (eindbeschikking) en 24 februari 2025 (herstelbeschikking) heeft gegeven;
4.2. veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] : € 362 aan griffierecht € 2.428 aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x het toepasselijke tarief 2) bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag;
4.3. bepaalt dat [appellant] deze proceskosten niet ten laste van het onder bewind gestelde vermogen van [geïntimeerde] kan brengen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, M.H.F. van Vugt en S. Kuijpers en is in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2025.
HR 2 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1561.