Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

ECLI:NL:GHARL:2025:4856 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 5 augustus 2025

Arrest

ECLI:NL:GHARL:2025:48565 augustus 2025

Rechtsgebieden

Arrest inhoud

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.321.723 (zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden 9688508)

beschikking van 5 augustus 2025

in de zaak van

[verzoekster], wonende te [woonplaats1] verzoekster in hoger beroepin eerste aanleg: verzoekster hierna: [verzoekster] advocaat: mr. H.M. Bakker

tegen

1. [verweerster] , in haar hoedanigheid van bewindvoerster over het vermogen van [naam1] , zaakdoende te [woonplaats2] ,verweerster2. [belanghebbende1] wonende te [woonplaats3] ,belanghebbende3. [belanghebbende2],wonende te [woonplaats4] ,belanghebbendein eerste aanleg: verweerster respectievelijk belanghebbenden hierna: de bewindvoerder, [belanghebbende1 en 2] , en gezamenlijk: [verweerster en belanghebbenden][naam1] zal hierna worden genoemd: [naam1] of moeder advocaat: mr. H. Veldman.

1 1. Het verdere verloop van het geding

Eerder is in deze zaak een tussenbeschikking gewezen, die op 20 februari 2025 is uitgesproken. Na die tussenbeschikking heeft [verzoekster] een akte genomen met een productie. [verweerster en belanghebbenden] hebben daarop gereageerd met een atwoordakte. Daarna heeft het hof opnieuw bepaald dat uitspraak wordt gedaan.

2 De nadere beoordeling

2.1 In de tussenbeschikking heeft het hof beslist dat de geldvordering die [verzoekster] heeft op moeder op grond van haar aandeel in de nalatenschap van vader, nog niet is vastgesteld, en dat vaststelling daarvan dus alsnog dient plaats te vinden. Daarbij is beslist dat er niet eerst nog een boedelbeschrijving opgemaakt hoeft te worden, omdat de “specificactie nalatenschap [naam2] ” kan dienen als boedelbeschrijving.

2.2 In die tussenbeschikking heeft het hof verder overwogen dat voordat verdere stappen gezet kunnen worden om te komen tot een vaststelling van de geldvordering, behoefte bestaat aan een duidelijke uitlating van [verzoekster] over de vraag hoe volgens haar moet worden gekomen tot een vaststelling van die geldvordering, welke uitgangspunten daarbij zouden moeten worden gehanteerd en waarom. In de tussenbeschikking is een datum bepaald waarop [verzoekster] zich daarover zal kunnen uitlaten, met de gelegenheid voor [verweerster en belanghebbenden] om op die akte reageren. Daarbij zijn [verweerster en belanghebbenden] gewezen op hun verplichting om aan [verzoekster] voor haar akte uitlating inzage in nadere financiële bescheiden te verstrekken als zij dat zou willen. [verzoekster] is verder in de gelegenheid gesteld om, als zij dat zou wensen, de na(a)m(en) van eventueel te benoemen deskundige(n) voor te dragen in het kader van de vaststelling van haar geldvordering, waarbij zij een voorstel kan doen voor de aan die deskundige(n) voor te leggen vragen. Voor het geval [verzoekster] mocht uitgaan van het testament als basis voor de vaststelling van haar geldvordering, is haar verzocht de samenwerkingsakte in het geding te brengen waarnaar in het testament wordt verwezen. [verweerster en belanghebbenden] zijn in de gelegenheid gesteld om op die akte te reageren. [verzoekster] heeft de akte genomen en [verweerster en belanghebbenden] hebben daarop gereageerd.

2.3 [verzoekster] heeft in haar akte het standpunt ingenomen dat voor de vaststelling van haar geldvordering de nalatenschap van vader gewaardeerd dient te worden naar de waarde ervan in het economisch verkeer, waarbij moet worden onderscheiden in het privévermogen en het ondernemingsvermogen. Omdat volgens haar totnutoe geen duidelijk onderscheid is gemaakt in het privévermogen van haar ouders en het maatschapsvermogen, wil zij aanvullende stukken ontvangen voordat zij een berekening kan maken van de omvang van de nalatenschap van vader. In haar akte heeft zij die stukken opgesomd. Het gaat om:

  • een overzicht van privévermogen van ouders en het maatschapsvermogen, voorzien

van onderliggende stukken,

  • een nieuwe taxatie van al het onroerend goed;

  • stukken waaruit de hypothecaire geldleningen (hypotheekakten en eigendomsakten)

blijken en welke objecten ter zekerheid dienen;

  • stukken waaruit de eigendom blijkt van het onroerend goed/bedrijf en de landerijen

te [plaats1] , waaronder de koopakte;

  • een waardebepaling van de fosfaatrechten/productierechten (melk),

  • onderliggende stukken van de waarde van de betalingsrechten,

  • stukken waaruit de waarde van de vergunningsrechten van Campina blijken;

  • waardering van de machines en werktuigen;

  • de waarde van de levende have

Aan de hand daarvan kan volgens haar ook beoordeeld worden of het noodzakelijk is dat nog een deskundige wordt ingeschakeld.

2.4 [verweerster en belanghebbenden] voeren aan dat [verzoekster] heeft ingestemd met een waardering van de nalatenschap in verpachte staat, waarbij zij alleen een voorbehoud heeft gemaakt dat zag op het verkrijgen van inzage in de jaarrekeningen om te kunnen checken of de cijfers als vermeld in de “specificatie nalatenschap [naam2] , [woonplaats3] ” juist zijn, in het bijzonder of het aandeel van [belanghebbende1] in het ondernemingsvermogen juist was weergegeven. Haar instemming met die wijze van waardering voor de aangifte erfbelasting dient volgens [verweerster en belanghebbenden] nu leidend te zijn voor de vaststelling van haar vordering ex artikel 4:13 BW. Voor wat betreft de door [verzoekster] verzochte aanvullende stukken hebben [verweerster en belanghebbenden] c.s opgemerkt dat de jaarrekeningen van de maatschap en van de persoonlijke onderneming van vader en moeder voldoende inzage geven in de samenstelling van het privévermogen van de ouders en van het ondernemingsvermogen. Ook voor het overleggen van andere aanvullende stukken hebben zij gemotiveerd toegelicht dat daarvoor geen grond bestaat.

2.5 Het hof stelt vast dat [verzoekster] heeft ingestemd met het doen van aangifte erfbelasting op basis van de waarde in verpachte staat, waarbij de verkrijging per kind is bepaald op € 204.806. Verder blijkt uit de door [verzoekster] op 2 februari 2018 doorgestuurde e-mail van haar adviseur [naam3] , dat [verzoekster] ook daarna tijdens besprekingen over de verdeling van de nalatenschap haar aanspraken heeft gebaseerd op een erfdeel van € 204.806. Daarbij heeft zij alleen een klein voorbehoud gemaakt voor de waarde van de onderneming, met name het aandeel van [belanghebbende1] daarin, omdat geen inzage was verkregen in de jaarrekeningen. Vervolgens heeft [verzoekster] uitvoerig onderhandeld over een koopovereenkomst met moeder, eveneens op basis van die aanspraak van € 204.806. De koopovereenkomst is uiteindelijk ook tot stand gekomen waarbij alleen een voorbehoud is gemaakt met betrekking tot de financiering. [verzoekster] heeft gesteld dat het voorbehoud een verder strekkend karakter had, maar daar is niets van gebleken. De koopovereenkomst is ontbonden omdat het financieringsvoorbehoud door [verzoekster] is ingeroepen. Die ontbinding was dus het gevolg van een [verzoekster] zelf betreffende omstandigheid. Ook daarna heeft [verzoekster] nog pogingen ondernomen om de koop alsnog rond te krijgen. Pas nadat ook dat niet gelukt was, is zij haar erfaanspraak gaan baseren op de waarde van de nalatenschap van vader in het economisch verkeer. In een e-mailbericht van 22 februari 2018 was daar was door haar toenmalig financieel adviseur, de heer [naam3] , al op gezinspeeld, maar [verzoekster] heeft dat standpunt in de verdere onderhandeling over een koopovereenkomst kennelijk laten varen. Het hof is van oordeel dat [verzoekster] dat in de hiervoor beschreven situatie niet meer vrijstond, en dat zij jegens [verweerster en belanghebbenden] gebonden bleef aan de afspraak dat haar erfaanspraak gebaseerd kon worden op de waarde van de nalatenschap van vader in verpachte staat. Omdat de koopovereenkomst uiteindelijk niet is doorgegaan, is daarbij nog wel haar voorbehoud ten aanzien van de waarde van de onderneming in stand gebleven.

2.6 Met betrekking tot dat voorbehoud heeft [verzoekster] herhaalde malen gevraagd om verstrekking van financiële gegevens, welke haar door [verweerster en belanghebbenden] geweigerd is. In de tussenbeschikking is uitdrukkelijk vermeld dat op hen een inzageverplichting rust als [verzoekster] voor haar uitlating eerst nog inzage zou willen hebben in nadere financiële bescheiden waarover de andere erfgenamen beschikken. Pas in haar akte uitlating doet [verzoekster] een gespecificeerde opgave van de bescheiden waar zij nog kennis van wil nemen. Niet is gebleken dat [verzoekster] al vóór haar akte uitlating een verzoek heeft neergelegd bij [verweerster en belanghebbenden] om nadere stukken. Een nadere toelichting waarom zij daar niet al eerder om heeft verzocht, zoals in de tussenbeschikking bepaald, heeft [verzoekster] niet gegeven.

2.7 In deze beschikking is nader beslist dat de vaststelling van de geldvordering die [verzoekster] heeft op haar moeder dient te geschieden op basis van de waarde van de nalatenschap van vader in verpachte staat. Over wat dat betekent voor haar vordering, heeft [verzoekster] zich nog niet specifiek uitgelaten. Die gelegenheid zal haar nog geboden worden. Het gaat er daarbij met name om wat uit de door [verweerster en belanghebbenden] in deze procedure overgelegde financiële bescheiden volgt voor de waarde van de nalatenschap in verpachte staat en wat daaruit voortvloeit voor de hoogte van de geldvordering van [verzoekster] op haar moeder op grond van artikel 4:13 BW. Daarbij geldt dat aan de uitgangspunten waarop die waarde is berekend, zoals vermeld onder 1) en 2) in de “specificatie nalatenschap [naam2] , [woonplaats3] ”, niet meer getornd kan worden, nu niet is gebleken dat over die uitgangspunten verschil van mening is geweest.

2.8 Met betrekking tot de bescheiden waarvan [verzoekster] vooraf nog de kennisname heeft verlangd, geldt het volgende:

i. i) Het hof heeft in zijn tussenbeschikking overwogen dat de “specificatie nalatenschap [naam2] , [woonplaats3] ” heeft te gelden als een boedelbeschrijving. In die specificatie wordt al onderscheiden tussen privé- en maatschapsvermogen. Zonder een nadere toelichting, die ontbreekt, valt dan niet in te zien dat [verzoekster] belang heeft bij nog een nieuw overzicht daarvan. [verweerster en belanghebbenden] hoeven derhalve niet nog een nieuw overzicht te maken. Verder is het verzoek van [verzoekster] om de onderliggende stukken ook te onbepaald.

ii) Voor een nieuwe taxatie van de onroerende zaken bestaat geen grond. [verzoekster] voert weliswaar aan dat zij geen vertrouwen heeft in de taxatie door Agriplaza op 1 december 2016, maar steekhoudende argumenten daarvoor voert zij niet aan, terwijl [verweerster en belanghebbenden] gemotiveerd hebben gesteld dat de taxatie is verricht door een op agrarisch gebied deskundig taxateur. Daarmee bestaat geen aanleiding om nu, meer dan acht jaar later, nog weer een nieuwe taxatie te laten verrichten naar de waarde van de onroerende zaken in 2016. iii) In de “specificatie nalatenschap [naam2] , [woonplaats3] ” zijn geen bedragen opgenomen voor fosfaatrechten/productierechten (melk), maar alleen betalingsrechten. [verweerster en belanghebbenden] hebben toegelicht dan alleen sprake was betalingsrechten toen vader overleed. [verzoekster] heeft er indertijd kennelijk ook mee ingestemd dat alleen betalingsrechten zijn opgenomen in de specificatie van de nalatenschap van vader. Nu zij haar verzoek om overlegging van bescheiden met betrekking tot melkrechten en fosofaatrechten ook niet heeft toegelicht, gaat het hof aan dat verzoek voorbij; [verweerster en belanghebbenden] hoeven dergelijke (niet bestaande) gegevens dus niet over te leggen. iv) [verweerster en belanghebbenden] hebben in hun akte toegelicht hoe de betalingsrechten zijn berekend en dat de taxateur die heeft vastgesteld. [verzoekster] heeft daarmee voldoende informatie om zelf die vaststelling te kunnen narekenen. Daarvoor hoeven [verweerster en belanghebbenden] niet nog nadere stukken over te leggen.

v) Met betrekking tot stukken waaruit de waarde van de vergunningsrechten van Campina blijken, de waardering van de machines en werktuigen en de waarde van de levende have, hebben [verweerster en belanghebbenden] gemotiveerd gesteld dat die terug te vinden zijn in overgelegde jaarrekeningen en de daarbij behorende specificaties. Achteraf zijn die waardes ook (nagenoeg) niet meer vast te stellen. In de tussenbeschikking is [verzoekster] al in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de jaarrekeningen, maar zij heeft nagelaten van die mogelijkheid gebruik te maken. Bij die stand van zaken ziet het hof geen aanleiding om [verweerster en belanghebbenden] nu op te dragen om daarover nadere stukken over te leggen.

vi) wel dienen [verweerster en belanghebbenden] aan [verzoekster] nog over te leggen bescheiden waaruit de eigendom blijkt van de onroerende zaken en de hypothecaire verplichtingen die daarop rusten. [verzoekster] heeft daarom verzocht en [verweerster en belanghebbenden] c.s hebben daartegen geen specifiek argumenten aangevoerd, terwijl die bescheiden in beginsel van belang kunnen zijn voor de waarde van de onroerende zaken op het moment van het overlijden van vader.

2.9 [verzoekster] zal derhalve in de gelegenheid worden gesteld om zich uit te laten over de vraag wat volgens haar uit de door [verweerster en belanghebbenden] overgelegde financiële bescheiden volgt voor de hoogte van haar geldvordering op moeder uit de nalatenschap van vader. Daarbij dient die nalatenschap gewaardeerd te worden op basis van de waarde in verpachte staat volgens de uitgangspunten gehanteerd in de “specificatie nalatenschap [naam2] , [woonplaats3] ”. Voordat [verzoekster] zich daarover hoeft uit te laten, dienen [verweerster en belanghebbenden] [verzoekster] nog te verschaffen:

  • stukken waaruit de hypothecaire geldleningen (hypotheekakten en eigendomsakten)

blijken en welke objecten ter zekerheid dienen;

  • stukken waaruit de eigendom blijkt van het onroerend goed/bedrijf en de landerijen

te [plaats1] , waaronder de koopakte. Indien [verweerster en belanghebbenden] over (één of meer van) die stukken niet mochten beschikken, dienen zij dat gemotiveerd toe te lichten aan [verzoekster] . [verweerster en belanghebbenden] zullen op de akte van [verzoekster] kunnen reageren.

2.10 Het hof zal voorbijgaan aan producties en argumentatie waarvoor in het voorgaande geen ruimte is geboden. Iedere verder beslissing wordt aangehouden.

3 De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

3.1 stelt [verzoekster] in de gelegenheid zich op 2 september 2025 (vier weken na de datum van de uitspraak) bij akte uit te laten als bepaald in overweging 2.9;

3.2 stelt [verweerster en belanghebbenden] in de gelegenheid tot het nemen van een antwoord akte, vier weken nadat [verzoekster] haar akte zal hebben genomen;

3.3 houdt iedere verder beslissing aan.

Deze beschikking is gegeven door mrs. O.E. Mulder, M.W. Zandbergen en T.K. Lekkerkerker en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2025.