ECLI:NL:GHARL:2025:4584 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 22 juli 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Arrest inhoud
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.351.177 zaaknummer rechtbank Gelderland 444494
arrest in het incident van 22 juli 2025
in de zaak van
[appellant] die woont in [woonplaats1] die hoger beroep heeft ingesteld en bij de rechtbank optrad als gedaagde hierna: [appellant] advocaat: mr. C. van de Kraats
tegen
1 [geïntimeerde1]
die woont te [woonplaats2]
die woont te [woonplaats2]
die woont te [woonplaats3]
die woont te [woonplaats4]
die woont te [woonplaats5]
die woont te [woonplaats6]
die woont te [woonplaats7]
die woont te [woonplaats8]
die woont te [woonplaats9]
die woont te [woonplaats10]
die woont te [woonplaats11]
die woont te [woonplaats12]
die woont te [woonplaats13]
die woont te [woonplaats14] die bij de rechtbank optraden als eisers hierna: samen [geïntimeerden] c.s. advocaat: mr. R.L.G. Kraaijvanger
1 Het verloop van de procedure in hoger beroep
1.1. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in kort geding dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, op 13 januari 2025 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
2 De kern van de zaak
2.1. [geïntimeerden] c.s. heeft ieder als particulier investeerder kapitaal verstrekt voor een door [appellant] opgezet investeringsmodel. De rechtbank heeft bij vonnis van 2 oktober 2024 geoordeeld dat tussen de individuele investeerders enerzijds en Sustainable Future Investments B.V. (hierna: “SFI”) en Mestverwerking Nederland B.V. (hierna: “MVN”) anderzijds een overeenkomst tot stand is gekomen, dat SFI en MVN zijn tekortgeschoten in de nakoming van de op hen uit hoofde van die overeenkomst rustende verplichtingen, dat de investeerders hun overeenkomsten terecht hebben ontbonden en SFI en MVN zijn gehouden de inleg aan de investeerders terug te betalen en dat ook [appellant] als bestuurder van SFI en MVN aansprakelijk is voor de schade van de investeerders.
2.2. [geïntimeerden] c.s. heeft bij de voorzieningenrechter in kort geding een veroordeling van [appellant] tot betaling aan ieder van hen van de betaalde inleg gevorderd, vermeerderd met door [geïntimeerden] c.s. betaalde emissiekosten van 3% en de wettelijke rente. Bij vonnis van 13 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [geïntimeerden] c.s. voor een bedrag van in totaal € 1.077.569,01, te vermeerderen met rente, toegewezen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. Dit vonnis is door de voorzieningenrechter uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [geïntimeerden] c.s. heeft op 22 januari 2025 executoriaal beslag laten leggen op de onverdeelde helft van [appellant] in de eigendom van twee onroerende zaken (hierna ook: de woning).
2.3. [appellant] is het niet eens met het vonnis van de voorzieningenrechter en heeft daartegen hoger beroep ingesteld. [appellant] werpt in de memorie van grieven twee incidenten op. Hij vraagt het hof primair om het executoriale beslag op de onroerende zaken op te heffen binnen twee dagen na het in deze te wijzen arrest, op straffe van een dwangsom. Subsidiair vraagt hij het hof om de uitvoerbaarheid van het vonnis van de voorzieningenrechter te schorsen op de voet van artikel 351 Rv. Ten slotte vordert hij [geïntimeerden] c.s. te veroordelen in de kosten van dit incident en de nakosten, met wettelijke rente.
2.4. [appellant] legt aan zijn incidentele vorderingen – kort weergegeven – het volgende ten grondslag. Het leggen en handhaven van het executoriale beslag is onrechtmatig nu executanten niet mee zullen delen in de executie-opbrengst. Gezien het hypotheekrecht zal de opbrengst van een executieverkoop van de onverdeelde helft van de woning – na voldoening van de executiekosten – volledig ten goede komen aan de hypotheekhouder. Bij verkoop van de gehele woning geldt bovendien dat de helft van de opbrengst gedeeld moet worden met de andere eigenaar. Het beslag zal dan ook wegens misbruik van bevoegdheid moeten worden opgeheven. In het kader van zijn vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van 13 januari 2025 geldt dat een belangenafweging in het voordeel van [appellant] uitvalt. Het belang van [appellant] om hangende het hoger beroep niet zijn aandeel in de onverdeelde helft van de woning te verliezen weegt zwaarder dan de belangen van [geïntimeerden] c.s. als executanten omdat executie onomkeerbare gevolgen heeft voor [appellant] , terwijl de executie berust op een voorlopig oordeel in een niet in kracht van gewijsde gegaan vonnis in kort geding en de bodemzaak nog in hoger beroep loopt. Nu ook zijn loon, pensioen en bankrekeningen zijn beslagen, betekent opheffing van het beslag op de woning niet dat [geïntimeerden] c.s. dan niets meer hebben waarop verhaal kan worden genomen.
2.5. [geïntimeerden] c.s. heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3 Het oordeel van het hof
3.1. Het hof zal de incidentele vorderingen van [appellant] afwijzen. Het hof licht dat hieronder toe.
Geen opheffing van het executoriale beslag
3.2. [appellant] heeft opheffing gevorderd van het executoriale beslag dat op de woning is gelegd. Dit is een geschil over de executie, waarvoor artikel 438 Rv een exclusieve regeling geeft. In artikel 438 lid 1 Rv is bepaald dat geschillen die in verband met een executie ontstaan, voor de rechtbank moeten worden gebracht. Een voorlopige voorziening in dat kader kan aan de voorzieningenrechter in de bevoegde rechtbank worden gevraagd (artikel 438 lid 2 Rv). De gevorderde opheffing is verder een definitieve maatregel en geen voorlopige voorziening voor de duur van het geding (in die zin dat is beoogd dat de voorziening haar werking verliest zodra in de hoofdzaak einduitspraak is gedaan). Voor zover [appellant] heeft bedoeld bij wijze van provisionele vordering als bedoeld in artikel 223 Rv de opheffing van het beslag te verzoeken, is deze vordering om die reden evenmin toewijsbaar. Het hof zal daarom de primaire vordering afwijzen.
Geen schorsing op de voet van artikel 351 Rv
3.3. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de uitspraak kan worden uitgevoerd, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen als het belang van de veroordeelde partij om de situatie te houden zoals die nu is, zwaarder weegt dan het belang van de andere partij om de uitspraak meteen te kunnen uitvoeren. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van het vonnis van de voorzieningenrechter en kijkt voor zijn beslissing niet naar de kans van slagen van het hoger beroep. Het hof kan wel in zijn oordeelsvorming betrekken of de beslissing van de rechtbank op een duidelijke fout of vergissing (een ‘kennelijke misslag’) berust.
3.4. De voorzieningenrechter heeft de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad, anders dan [geïntimeerden] c.s. betoogt, niet gemotiveerd. In het vonnis zet de voorzieningenrechter onder 1.5. en 1.6. het toetsingskader voor een voorziening in kort geding bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom uiteen en de overwegingen onder 1.7. tot en met 1.9. betreffen de toepassing van dat kader op de voorliggende zaak, waaronder een in dat kader te maken belangenafweging. Een afzonderlijke motivering van de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis ontbreekt. Dat maakt dat in het kader van dit incident een belangenafweging moet plaatsvinden, zonder de beperking dat alleen feiten en omstandigheden een rol kunnen spelen waarmee de voorzieningenrechter geen rekening heeft kunnen houden. Het is aan [appellant] te onderbouwen dat zijn belang bij schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad zwaarder weegt dan het belang van de [geïntimeerden] c.s. bij handhaving daarvan.
3.5. Nu het gaat om een veroordeling tot betaling van een geldbedrag is het belang van [geïntimeerden] c.s. om daarover te kunnen beschikken gegeven. Daarnaast heeft [geïntimeerden] c.s. aangevoerd dat zij het beslag op de woning heeft gelegd om te voorkomen dat [appellant] zijn woning verder zou bezwaren met een tweede hypotheekrecht, maar dat zij geen aanvang heeft gemaakt met de executoriale verkoop van de woning en dat zij het eindarrest van het hof in dit hoger beroep afwacht.. Van de door [appellant] gestelde onomkeerbare gevolgen is (vooralsnog) dan ook geen sprake. Daar komt bij dat schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring met zich zou brengen dat het kort geding vonnis in zijn geheel niet ten uitvoer kan worden gelegd, ook niet door middel van de andere door [geïntimeerden] c.s. gelegde beslagen en dat onvoldoende onderbouwd is dat [appellant] niet in staat is om aan het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis te voldoen. In het licht van het voorgaande weegt het belang van [geïntimeerden] c.s. bij uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis zwaarder dan het belang van [appellant] om het bedrag (nog) niet te hoeven betalen totdat op het hoger beroep is beslist. Verder is niet gesteld of gebleken dat sprake is van een kennelijke misslag. De vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis zal dan ook worden afgewezen.
Bewijsaanbod
3.6. Het hof passeert het bewijsaanbod van [appellant] . Vanwege de aard van de kort gedingprocedure is in het algemeen geen plaats voor uitgebreide bewijslevering. Er zijn geen redenen om van dat uitgangspunt af te wijken.
De conclusie
3.7. Het hof wijst de incidentele vorderingen af. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellant] veroordelen tot betaling van de proceskosten in het incident. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening.
3.8. Het hof bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich blijkens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.
4 De beslissing
Het hof:
in het incident
4.1. wijst de vorderingen af;
4.2. veroordeelt [appellant] tot betaling van de proceskosten van het incident van [geïntimeerden] c.s. ter hoogte van € 1.214,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerden] c.s. (1 procespunt x appeltarief II);
4.3. bepaalt dat deze proceskosten moeten worden betaald binnen veertien dagen na vandaag en dat als niet op tijd wordt betaald die kosten dan worden verhoogd met de wettelijke rente;
4.4. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak in hoger beroep
4.5. bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
4.6. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, D.M.I. de Waele en C. Bakker, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2025.
HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2019:2026)
HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2022:853)