ECLI:NL:GHARL:2024:2433 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 8 april 2024
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden nummer BK-ARN 23/1150 uitspraakdatum: 9 april 2024
Uitspraak van de tweeëntwintigste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 februari 2023, nummer UTR 22/5315, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 12A te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2021, voor het jaar 2022 vastgesteld op € 1.059.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. A. Bakker, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2 ] , taxateur.
1.6. Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende laten weten dat hij zal overleggen met belanghebbende over de vraag of het hoger beroep zal worden beperkt tot de vraag of de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en voor het overige zal worden ingetrokken. Op 13 februari 2022 heeft de gemachtigde aangegeven alle punten in hoger beroep te willen handhaven.
1.7. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2 Vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is eigenaar van de woning met de volgende objectkenmerken:
2.2 De toenmalige gemachtigde van belanghebbende heeft een bezwaarschrift ingediend tegen de WOZ-beschikking van 28 februari 2022. Dit bezwaarschrift, ingekomen op 15 maart 2022, is voorzien van een taxatierapport van de woning met daarin drie referentiewoningen (( [adres1] 13A, [adres1] 9 en [adres2] 4, alle vrijstaande woningen te [woonplaats] ). De getaxeerde waarde is € 953.000. Aan het in het bezwaarschrift opgenomen verzoek om toezending van het gemeentelijke taxatieverslag is voldaan. In het bezwaarschrift is ook het volgende verzoek opgenomen: ‘Indien u voornemens bent dit bezwaarschrift ongegrond te verklaren, verzoeken wij u met het oog op de uitspraak van Gerechtshof Arnhem – Leeuwarden, 27 juli 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:7246, overwegingen 4.20 en 4.29 jo. 2.7 om uiterlijk in de uitspraak op bezwaar een overzicht op te nemen c.q. eerder toe te zenden in de vorm van een taxatiematrix van de relevante gegevens en waarden van de woning, waaronder in ieder geval:
1. De gehanteerde grondstaffel; en
2. De gehanteerde cijfers en correcties voor secundaire objectkenmerken zoals kwaliteit, onderhoud, ligging etc. (VLOK/KOUDV factoren);
3. De waarde van de deelobjecten; en
4. Minstens 6 referentiewoningen gekoppeld aan de waardering van de onderhavige woning die volgens u de waarde onderbouwen.’.
2.3. Het taxatieverslag bevat een algemene toelichting op de daarin gehanteerde objectgegevens, waaronder het type woning, de onderdelen, het bouwjaar, de inhoud, de oppervlakte, het onderhoud en de voorzieningen van de woning en van drie referentieobjecten ( [adres1] 13 A, [adres1] 9 en [adres3] 29 te [woonplaats] ). Van de woning en van drie referentieobjecten zijn het type woning (vrijstaande woning), de onderdelen (waaronder een aangebouwde garage, aanbouw woonruimte, berging, carport, overkapping, balkon en dakkapel), het bouwjaar, de hoeveelheid grond en de woonoppervlakte opgenomen. De staat van onderhoud en de voorzieningen zijn gewaardeerd met ‘slecht, onder gemiddeld’, ‘voldoende, gemiddeld’ of ‘goed boven gemiddeld’. Daarnaast is er van de woning en van de referentieobjecten een foto in het taxatieverslag opgenomen.
2.4. Het taxatieverslag bevat verder een toelichting op een aantal taxatiebegrippen en op de gang van zaken rondom de taxatie, waarin onder meer het volgende is vermeld: ‘Wij moeten alle woningen en andere onroerende zaken elk jaar opnieuw taxeren. Hiervoor gebruiken wij speciale geautomatiseerde systemen. Deze manier van taxeren wordt aangeduid als modelmatige waardebepaling. (…) Het kenmerk van deze systemen is dat een computer hiervoor grote hoeveelheden gegevens over de woningmarkt (zoals verkoopprijzen) analyseert. De geanalyseerde gegevens worden gebruikt om voor alle woningen taxatiewaarden te berekenen. Deze berekening gebeurt met de kenmerken die zijn geregistreerd van alle woningen. (…) Dankzij de computer kunnen wij een getaxeerde woning in feite vergelijken met alle andere woningen in de gemeente. Meer specifiek: met alle woningen in de gemeente waarvan een verkoopprijs beschikbaar is. Bij de taxatie zijn dus veel meer verkoopprijzen gebruikt dan de verkopen die op dit taxatieverslag zijn vermeld. (…) Om alle woningen met elkaar te kunnen vergelijken, beschikken wij (de taxateur) over heldere informatie om te bepalen in welke mate woningen op elkaar lijken. Dit laatste gebeurt zo veel mogelijk op basis van objectieve kenmerken van de woningen zoals type, grootte van de woning, bouwjaar, ligging en grootte van de kavel. Waar nodig worden ook minder objectieve kenmerken (zoals kwaliteit en onderhoudstoestand van de woning) gebruikt om te vergelijken. Al deze kenmerken worden aangeduid als 'objectkenmerken'. Wij houden deze objectkenmerken steeds actueel. (…) De WOZ-waarden die de computer berekent, worden uitgebreid door ons gecontroleerd en eventueel gecorrigeerd.’
2.5. In de bezwaarfase heeft de heffingsambtenaar per e-mail aan de toenmalige gemachtigde de grondstaffel gestuurd. De hoorzitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2022.
2.6. In de uitspraak op bezwaar van 4 oktober 2022, verzonden op 10 oktober 2022, heeft de heffingsambtenaar het volgende geschreven: ‘In uw bezwaarschrift verzoekt u om toezending van aanvullende gegevens. Op het taxatieverslag, dat u kunt downloaden in de portal, worden de onderhoudstoestand (hieronder is ook de kwaliteit van de woning begrepen) en het voorzieningenniveau van het object en de referenties vermeld. De uitstraling van het object en de referenties kunt u waarnemen door middel van de foto’s op het verslag en is zoveel als mogelijk vergelijkbaar. Dit geldt eveneens voor de ligging, die in de regel verdisconteerd is in de ligging en de verkoopcijfers van de referenties. BghU werkt niet met scores en percentuele correcties, maar ten aanzien van de staat van onderhoud met de kwalificaties: slecht-matigvoldoende-goed-uitstekend en ten aanzien van het voorzieningenniveau met de kwalificaties: zeer eenvoudig-onder gemiddeld-normaal-boven gemiddeld-luxe. (…) In uw bezwaarschrift heeft u aangegeven gehoord te willen worden. Tijdens de hoorzitting van 19 juli 2022 heeft u het volgende aangedragen: In afwijking van ons eerdere waardevoorstel, en na bestudering van het taxatieverslag en inachtneming van alle overige relevante verkregen informatie is ons definitieve waardevoorstel EUR 959.000. De staat van de Voorzieningen beoordeelt de gemeente nu als gemiddeld. Dit is onjuist. De VLOK/KOUDVL codering voor Voorzieningen hoort gelet op de kenmerken van de keuken en badkamer als ondergemiddeld (matig/gedateerd) beoordeeld te worden. Wij verzoeken daarom om aanpassing van de VLOK/KOUDVL code. De keuken is zeer gedateerd: meer dan 30 jaar oud. De badkamer is zeer gedateerd: meer dan 30 jaar oud. De (in het gemeentelijke taxatieverslag opgenomen) referentie [adres3] 29 [woonplaats] is minder goed vergelijkbaar met de woning van belanghebbende dan de door ons gebruikte referenties, aangezien: het bouwjaar (1950) teveel afwijkt van het bouwjaar van de woning van belanghebbende (1988); deze verderop is gelegen dan de door ons gebruikte referentiewoningen, die dichter in de buurt van de woning van belanghebbende liggen.’
2.7. In zijn beroepschrift heeft belanghebbende foto’s van zowel de binnenkant als de buitenkant van de woning opgenomen ter onderbouwing van zijn stelling dat de voorzieningen van de woning gedateerd zijn en dat de woning ook andere oneffenheden kent (waaronder gescheurde plavuizen, vochtoverlast bij de verwarmingsketel, gedateerd stucwerk en achterstallig onderhoud). Ook heeft belanghebbende gesteld dat datgene wat blijkens de uitspraak op bezwaar door belanghebbende is aangevoerd als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
2.8. In de beroepsfase heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix laten opmaken, waarin de woning per 1 januari 2021 is getaxeerd op € 1.059.000. Deze matrix is gedagtekend 12 december 2022 en is opgemaakt door [naam3] , taxateur. In de taxatiematrix (hierna: de taxatiematrix) zijn drie vrijstaande referentieobjecten opgenomen, alle gelegen aan een rustige weg in een bosrijk gebied te [woonplaats] . In de taxatiematrix luiden de gegevens als volgt:
In de taxatiematrix is het indexeringspercentage voor 2020 van 2,2% vermeld. Ook is de grondstaffel opgenomen. Bij zijn verweerschrift in beroep heeft de heffingsambtenaar de iWOZ-vastgoedkaarten van de drie referentieobjecten overgelegd.
2.9. De Rechtbank heeft het beroep wegens het ontbreken van een juiste machtiging niet-ontvankelijk verklaard.
3 Geschil
3.1. In hoger beroep is primair in geschil of de Rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarnaast is in geschil of de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2021 te hoog is vastgesteld en of de heffingsambtenaar zijn toezendverplichting als bedoeld in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden na een in de bezwaarfase gedaan verzoek om gegevensverstrekking.
3.2. Belanghebbende beantwoordt de vragen bevestigend en bepleit een waarde van € 959.000. De heffingsambtenaar beantwoordt de vragen ontkennend.
4 Beoordeling van het geschil
Niet-ontvankelijk beroep
4.1. Bij het beroepschrift was geen juiste machtiging van mr. A. Bakker bijgevoegd. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet kon worden vastgesteld of de heer Bakker gemachtigd was namens belanghebbende beroep in te stellen tegen de uitspraak op het bezwaar tegen de WOZ-beschikking voor het jaar 2022. Belanghebbende voert hiertegen aan dat de Rechtbank niet erop heeft gewezen dat bij het niet herstellen van het verzuim het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, zodat volgens hem het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
4.2. Ingevolge de artikelen 6:5 en 6:6 in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt het beroepschrift ondertekend en bevat het - voor zover hier van belang - ten minste de naam en het adres van de indiener. Daarbij wordt met ‘indiener’ bedoeld degene die voor zichzelf beroep instelt of degene namens wie beroep wordt ingesteld Ondertekening van het beroepschrift dient als bewijs dat het geschrift door of namens de indiener is opgesteld. Is het beroepschrift niet door de indiener zelf (mede)ondertekend maar slechts door degene die bij het beroepschrift stelt daartoe te zijn gemachtigd, dan is daarmee dit bewijs niet geleverd indien bij dat beroepschrift geen schriftelijke machtiging wordt overgelegd. In zoverre kleeft dan aan het beroepschrift een gebrek
4.3. Op grond van artikel 6:6 Awb kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Het hiervoor in 4.2. bedoelde gebrek is als een zodanig verzuim aan te merken
4.4. Op woensdag 22 februari 2023 om 13:30 heeft de mondelinge behandeling van het beroep op digitale wijze plaatsgevonden. Voorafgaand aan de zitting had de Rechtbank geconstateerd dat er geen toereikende machtiging van mr. A. Bakker in het dossier aanwezig was. Per e-mailbericht van donderdag 16 februari 2023 van 15:22 heeft de Rechtbank mr. Bakker verzocht een juiste machtiging in te dienen voorafgaand aan de zitting. De heer Bakker heeft deze e-mail ontvangen, maar niet voldaan aan het daarin gestelde verzoek. Ter digitale zitting heeft de heer Bakker evenmin een machtiging verstrekt. In de e-mail is mr. A. Bakker niet erop gewezen dat bij het niet voldoen aan het verzoek dit verzuim tot niet-ontvankelijkheid van het beroep kan leiden. Gelet op het ontbreken daarvan alsmede op het korte tijdsbestek van drie werkdagen, waarin de machtiging overgelegd had moeten worden, terwijl de onjuiste machtiging al in november 2022 bij de Rechtbank was ingediend, is het Hof van oordeel dat de Rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hieraan doet niet af dat mr. Bakker beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Nu in hoger beroep alsnog een geldige machtiging is verstrekt, dient belanghebbende ontvangen te worden in zijn beroep en zal het Hof de uitspraak van de Rechtbank daarom vernietigen.
4.5. In de stukken heeft in (hoger) beroep een voldoende debat over de waardevaststelling plaatsgevonden Het Hof is daarom van oordeel dat de zaak geen nadere behandeling door de Rechtbank behoeft, zodat het Hof de zaak op grond van artikel 8:116 Awb zonder terugwijzing zal afdoen.
Toezendplicht
4.6. De stelling dat de heffingsambtenaar in strijd met het bepaalde in artikel 6:17 Awb heeft gehandeld door in de bezwaarfase niet de waardeberekening met de grondstaffel toe te zenden, verwerpt het Hof. Artikel 6:17 Awb gaat niet verder dan dat in het geval er een gemachtigde is de plicht bestaat aan hem stukken te zenden
4.7. Op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ moet aan degene te wiens aanzien een beschikking als bedoeld in de Wet WOZ is genomen, en die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens worden verstrekt
4.8. De gemachtigde heeft vóór ontvangst van het taxatieverslag een verzoek gedaan tot het verstrekken van de ter zake van de woning gehanteerde cijfers en correcties voor kwaliteit, onderhoud, uitstraling, doelmatigheid, voorzieningen en de ligging. Dit verzoek, dat ziet op één bepaalde onroerende zaak, is voldoende specifiek.
4.9. Voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het taxatieverslag en de grondstaffel verstrekt. In het taxatieverslag staat de waardering van kwaliteit, onderhoud en voorzieningen van de woning en de referentieobjecten vermeld, maar niet hoe en in welke mate de verschillen tussen deze objectkenmerken van invloed zijn op de berekende taxatiewaarde, terwijl belanghebbende wel om dat inzicht heeft gevraagd door ook te verzoeken om een overzicht van de correcties. Uit de in de uitspraak op bezwaar gegeven toelichting op het taxatieverslag zijn die correcties evenmin op te maken. Uit de toelichting in het taxatieverslag op de modelmatige waardebepaling blijkt dat de vaststelling van de waarde van woningen geheel of ten dele het resultaat is van een geautomatiseerd proces, waarbij het geautomatiseerde systeem taxatiewaarden berekent door rekening te houden met de objectkenmerken die zijn geregistreerd voor alle woningen, en dat die berekende waarden worden gecontroleerd en eventueel gecorrigeerd. Dit veronderstelt dat verschillen in objectkenmerken de berekende taxatiewaarde beïnvloeden. Dit brengt mee dat de heffingsambtenaar moet zorgdragen voor inzichtelijkheid en controleerbaarheid van de keuzes, aannames en gegevens die gebruikt worden bij dit geautomatiseerde proces
Motiveringsbeginsel
4.10. Daargelaten dat in een zaak als deze in (hoger) beroep de vastgestelde waarde zonder terughoudendheid wordt beoordeeld, gaat het Hof voorbij aan de door belanghebbende in hoger beroep gestelde schending van het motiveringsbeginsel wat betreft de uitspraak op bezwaar, reeds omdat belanghebbende, door enkel te stellen dat hetgeen is besproken op de hoorzitting niet volledig is weergegeven, niet voldaan heeft aan zijn stelplicht door niet aan te geven wat er ontbreekt.
Schending van artikel 8:42 Awb
4.11. Belanghebbende stelt met een beroep op artikel 8:42 Awb dat de heffingsambtenaar de bouwtekeningen van de in de taxatiematrix gehanteerde referentiewoningen dient in te brengen, alsmede de iWOZ-vastgoedkaarten daarvan. Met de in beroep door de heffingsambtenaar overgelegde iWOZ-vastgoedkaarten van de referentiewoningen met daarin de plattegronden, is voldaan aan het inbrengen van de bouwtekeningen, zodat het beroep van belanghebbende op schending van artikel 8:42 Awb faalt.
Waarde van de woning
4.12. De waarde als bedoeld in artikel 17, lid 2, Wet WOZ is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding"
4.13. In hoger beroep bepleit belanghebbende een lagere waarde. In dat geval rust op de heffingsambtenaar de last feiten te stellen en die bij betwisting aannemelijk te maken die meebrengen dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is. De vraag of de heffingsambtenaar in het leveren van dat bewijs is geslaagd, moet worden beoordeeld in het licht van hetgeen belanghebbende naar voren heeft gebracht.
4.14. Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde wijst de heffingsambtenaar op de taxatiematrix van 12 december 2022, opgesteld door [naam3] , taxateur. Hierin is de woning op € 1.059.000 getaxeerd aan de hand van verkoopcijfers van drie woningen die omstreeks de waardepeildatum zijn verkocht. Ter zitting heeft belanghebbende desgevraagd laten weten dat hij de in de taxatiematrix opgenomen secundaire objectkenmerken van de referentiewoningen niet betwist. De secundaire objectkenmerken van de woning van belanghebbende (‘voldoende’ voor bouwkundige kwaliteit, ‘matig’ voor onderhoud en ‘eenvoudig’ voor voorzieningen) vindt hij in de taxatiematrix wel onjuist gewaardeerd, waarvoor hij naar de door hem overgelegde foto’s van de woning verwijst.
4.15. Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar met de taxatiematrix en de daarop gegeven toelichting ter zitting en in zijn verweerschrift aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning per de waardepeildatum niet te hoog is vastgesteld. Gezien het soort object (vrijstaande (semi)bungalow), de locatie (rustige straat in bosrijk gebied), de uitstraling, bouwjaren, de gebruiks- en grondoppervlakten en de overige kenmerken zijn de referentieobjecten goed vergelijkbaar met de woning. Bij de herleiding van de waarde van de woning uit de (gecorrigeerde) verkoopcijfers van de referentieobjecten is gelet op de gehanteerde woningwaarde per m2 voldoende rekening gehouden met de als ‘voldoende’ aangemerkte (bouw)kwaliteit, de matige staat van onderhoud en de eenvoudige en gedateerde voorzieningen van de woning. Een nog lagere waardering daarvan heeft belanghebbende gesteld, maar aan de hand van de overgelegde foto’s en anderszins onvoldoende aannemelijk gemaakt, zodat het Hof van de in de taxatiematrix opgenomen waardering van de kwaliteit, onderhoud en voorzieningen van de woning uitgaat. Ook met de andere verschillen ten opzichte van de referentiewoningen is in de waardering op € 1.059.000 blijkens de in de taxatiematrix opgenomen woningwaarde per m2 voldoende rekening gehouden, waarbij het Hof opmerkt dat belanghebbende de primaire en secundaire objectkenmerken van de referentiewoningen niet betwist.
4.16. Wat betreft het indexeringspercentage heeft de heffingsambtenaar in zijn verweerschrift uitgelegd dat dat indexeringspercentage gebaseerd is op permanente marktanalyse, waarin alle openbare verkoopgegevens van het kadaster worden betrokken, alsmede de openbare verkoopadvertenties (Funda/iWOZ). Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de verstrekking van de gerealiseerde verkoopprijzen, de geïndexeerde verkoopprijzen en de verkoopdata van de referentiesobjecten, die percentages - en daarmee de waarde - voldoende inzichtelijk heeft gemaakt. De hoogte van het indexeringspercentage is ook in de taxatiematrix vermeld. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat belanghebbende niet aanvoert waarom het indexeringspercentage onjuist zou zijn of van welk ander indexeringspercentage uitgegaan zou moeten worden. Ten slotte overweegt het Hof dat het door belanghebbende vermeende gebrek aan inzicht niet (zonder meer) leidt tot het oordeel dat de verkoopcijfers van de referentieobjecten onvoldoende steun geven aan de vastgestelde waarde.
Slotsom Op grond van hetgeen overwogen is in 4.1. tot en met 4.4. is het hoger beroep gegrond.
5 Griffierecht en proceskosten
5.1. Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
5.2. Het Hof ziet aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 voor de kosten in beroep (2 punten (het beroepschrift en bijwonen zitting) wegingsfactor 1 € 875) en € 1.750 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (het hogerberoepschrift en bijwonen zitting) wegingsfactor 1 € 875), ofwel in totaal op € 3.500.
5.3. Opmerking verdient dat de vergoedingen voor de proceskosten in beroep en hoger beroep alsmede voor het griffierecht op grond van het onmiddellijk per 1 januari 2024 in werking getreden artikel 30a, lid 4, Wet WOZ uitsluitend op een op naam van belanghebbende staande bankrekening dienen te worden uitbetaald.
6 Beslissing
Het Hof:
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, voorzitter in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2024.
De griffier, De voorzitter,
K. de Jong-Braaksma J.W. Keuning
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 10 april 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl. Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan **de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.**Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Hoge Raad 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2024:2, r.o. 3.3.1. en 3.3.2.
Hoge Raad 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2024:2, r.o. 3.3.3. en 3.3.4.
Hoge Raad 20 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7148
Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, r.o. 3.2.4.
Hoge Raad 21 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2326
Hoge Raad 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1316, r.o. 2.3.3.
Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44