ECLI:NL:GHAMS:2025:2674 - Gerechtshof Amsterdam - 7 oktober 2025
Arrest
Arrest inhoud
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001544-23
datum uitspraak: 7 oktober 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 maart 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-175369-22 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1996,
adres: [adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 september 2025.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 13 oktober 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Kanaaldijk, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewijsoverweging
Standpunten van partijen De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Door de verdediging is niet betwist dat de verdachte op 13 oktober 2021 een personenauto heeft bestuurd op de openbare weg. Uit het dossier blijkt evenwel niet of en wanneer het CBR het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van verdachte aan hem bekend heeft gemaakt en evenmin dat hij dat besluit daadwerkelijk heeft ontvangen. Daarom kan niet worden vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs.
Feiten en omstandigheden Het hof leidt uit het dossier de volgende feiten en omstandigheden af.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie blijkt dat hij op 26 januari 2021 is aangehouden terwijl hij een motorvoertuig bestuurde, waarbij het alcoholholgehalte van zijn adem bij onderzoek 825 microgram per liter uitgeademde lucht bleek te zijn. Naar aanleiding hiervan is door het CBR op 19 maart 2021 per aangetekende brief aan de verdachte te kennen gegeven dat zijn rijbewijs is geschorst, dat hij niet meer mocht rijden en dat hij een onderzoek moest laten doen naar zijn alcoholgebruik. In deze brief staat ook vermeld, dat als de verdachte niet aan dit onderzoek zou meewerken, zijn rijbewijs ongeldig zou worden verklaard. Om dit onderzoek te laten uitvoeren, moesten zowel opleggings- als uitvoeringskosten betaald worden door de verdachte. De verdachte heeft de opleggingskosten betaald op 21 mei 2021. Daaruit volgt dat hij op de hoogte was van de inhoud van voornoemde brief van 19 maart 2021. Het rijbewijs van de verdachte heeft het CBR op 28 juni 2021 van het Parket CVOM ontvangen. De (latere) factuur voor de uitvoeringskosten heeft de verdachte niet betaald. Daarom is het rijbewijs van de verdachte bij besluit van 2 september 2021 ongeldig verklaard met ingang van 9 september 2021. Uit een begeleidend schrijven van het CBR bij de aan het dossier toegevoegde CBR-stukken blijkt dat de verdachte op diezelfde 9 september 2021 telefonisch contact heeft opgenomen met het CBR. Tijdens dit gesprek heeft hij aangegeven een verzoek tot nieuwe deelname aan het onderzoek te willen indienen. De factuur hiertoe is op 9 september 2021 aan de verdachte verzonden.
Overweging van het hof Om tot een bewezenverklaring van een op artikel 9 lid 2, eerste volzin, WVW 1994 toegesneden tenlastelegging te kunnen komen, moet (allereerst) blijken dat het rijbewijs van de verdachte ongeldig is verklaard, het betreffende besluit is bekendgemaakt aan de verdachte en van kracht was doordat zeven dagen zijn verlopen na die bekendmaking (vgl. Hoge Raad 3 juni 2025 ECLI:NL:HR:2025:826).
Het CBR heeft bij brief van 2 september 2021 aan de verdachte het besluit kenbaar gemaakt dat zijn rijbewijs ongeldig wordt verklaard vanaf 9 september 2021. Dit besluit is zowel aangetekend als per gewone post aan de verdachte toegezonden op diens BRP-adres. Alhoewel uit het dossier niet blijkt op welke dag deze brief aan de verdachte is verzonden of door hem is ontvangen, stelt het hof vast dat de ontvangst ervan niet later kan zijn geweest dan 9 september 2021, omdat de verdachte op deze datum in reactie op die brief naar het CBR belde om (alsnog) een alcoholonderzoek aan te vragen. Het besluit met betrekking tot de ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte is daarom op zijn laatst zeven dagen na deze datum, dus op 16 september 2021, van kracht geworden. Daarmee dus ruim vóór het begaan van het ten laste gelegde feit. Volledigheidshalve overweegt het hof verder dat aan de verdachte na voornoemde ongeldigverklaring geen ander rijbewijs is afgegeven, dat geen bezwaar tegen het besluit is ingediend en dat evenmin sprake was van ambtshalve intrekking van het besluit.
Op grond van het voorgaande blijkt naar het oordeel van het hof dat aan de voornoemd vereiste bekendmaking van het besluit is voldaan, dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte op 13 oktober 2021 van kracht was en dat de verdachte dit wist of redelijkerwijs moest weten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 oktober 2021 te Amsterdam, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, Kanaaldijk, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie heeft bestuurd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op: overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die zijn strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
De advocaat-generaal heeft – rekening houdende met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de overschrijding van de redelijke termijn – gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week.
De raadsman heeft verzocht om – indien het hof tot een bewezenverklaring komt – te volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke straf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een personenauto terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was. Door zo te handelen heeft de verdachte de regels die gelden in het verkeer genegeerd. Daarbij is de verdachte – volgens verschillende getuigen – door rood gereden en heeft hij een andere personenauto aangereden en schade veroorzaakt. Omdat de verdachte reed zonder geldig rijbewijs, biedt de verzekering geen dekking voor schade bij ongevallen en zal de persoon die door de verdachte is aangereden zijn schade, naar alle waarschijnlijkheid, niet op de verzekering van de verdachte hebben kunnen verhalen. Het hof rekent dit gedrag de verdachte aan, temeer nu op geen enkele manier is gebleken dat de verdachte de strafwaardigheid van zijn handelen inziet.
Het hof acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Het oriëntatiepunt voor het besturen van een motorrijtuig terwijl het rijbewijs ongeldig is verklaard, is een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 september 2025 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van Wegenverkeerswetfeiten.
Het hof stelt voorts vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in hoger beroep is overschreden met bijna 5 maanden. Gelet op de hoogte van de op te leggen straf volstaat het hof met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden en verbindt het aan deze overschrijding geen gevolgen.
Alles afwegende, is het hof is van oordeel dat de straf zoals die door de politierechter is opgelegd passend is. In hetgeen naar voren is gebracht tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep noch in de toepasselijkheid van artikel 63 Sr ziet het hof aanleiding om tot een andere strafoplegging te komen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.E. Dijkers, mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg en mr. L. Daum, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Pattinama, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 oktober 2025.
De oudste en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
========================================================================= […]