Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Amsterdam

ECLI:NL:GHAMS:2025:2509 - Gerechtshof Amsterdam - 23 september 2025

Arrest

ECLI:NL:GHAMS:2025:250923 september 2025

Rechtsgebieden

Arrest inhoud

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummers: 200.328.736 (hoofdzaak) en 200.328.723 (vrijwaringszaken)

zaaknummers rechtbank Noord-Holland: C/15/312503/ HA ZA 21-44 (hoofdzaak) C/15/317039/ HA ZA 21-315 en C/15/317094/ HA ZA 21-321 (vrijwaringszaken)

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 september 2025

in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaken:

SUGAR CITY INVESTMENTS B.V., gevestigd te Amsterdam, appellante, hierna: SCI, advocaten mrs. P.C. Knijp en N.F. Klein Nagelvoort te Rotterdam,

in de hoofdzaak tegen:

GEMEENTE HAARLEMMERMEER, zetelend te Hoofddorp, geïntimeerde, hierna: de gemeente, advocaten mrs. R.M. Sluijter en L.E. Cuijpers te Haarlem,

en in de vrijwaringszaken tegen:

NEPTUNE AMSTERDAM B.V., gevestigd te Amsterdam, geïntimeerde, hierna: Neptune, advocaat mr. P.E. Bloemendal te Arnhem.

1 Het geding in hoger beroep

1.1. Partijen hebben de navolgende stukken ingediend:

in de hoofdzaak:

  • hoger beroep dagvaarding 27 februari 2023;

  • memorie van grieven;

  • memorie van antwoord;

  • akte indiening producties van de zijde van SCI;

in de vrijwaringszaken:

  • hoger beroep dagvaarding 27 februari 2023;

  • memorie van grieven;

  • memorie van antwoord;

  • akte indiening producties van de zijde van SCI.

in beide zaken

1.2. Op 11 december 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij alle partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.

1.3. Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald en doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

1.4. Na het bepalen van de dag waarop het arrest zal worden uitgesproken, maar voor het uitspreken daarvan heeft mr. Sluijter de hoedanigheid van advocaat verloren. Dit staat er ingevolge artikel 226 lid 2 Rv in samenhang met artikel 225 lid 4 Rv niet aan in de weg dat dit arrest wordt gewezen.

2 De zaken in het kort

2.1. De gemeente stelt schade te hebben geleden door verzakking van haar raadhuis in Halfweg als gevolg van de stort van granulaat (vergruisd puin) vlak achter het raadhuis. De rechtbank heeft in haar vonnis van 7 december 2022 voor recht verklaard dat SCI aansprakelijk is voor die schade en heeft haar veroordeeld tot vergoeding van schade die nader zal moeten worden bepaald. De vorderingen van SCI tegen Neptune tot vrijwaring zijn door de rechtbank afgewezen.

3 De feiten in beide zaken

3.1. De gemeente is eigenaar van het raadhuis aan de Haarlemmerstraatweg 51 in Halfweg.

3.2. Op 21 december 2012 heeft SCI haar terrein (vijf percelen, -fase 1- en één perceel -fase 2-) achter het raadhuis verkocht aan Neptune en op 2 augustus 2018 aan haar geleverd.

3.3. Materiaal afkomstig van het terrein is door SCI gegranuleerd en aldaar opgeslagen. 11.000.000 kilogram van dat granulaat is enkele weken na 2 augustus 2018 vervoerd naar de locatie van de voormalige vijver op het terrein (fase 2), gelegen op 7 tot 10 meter afstand van het raadhuis. Daarbij is een terp van granulaat ontstaan.

3.4. Op 17 september 2018 heeft de gemeente schade geconstateerd aan het raadhuis.

4 Beoordeling van de hoofdzaak

4.1. SCI vordert vernietiging van het vonnis en afwijzing van de vorderingen van de gemeente. Hiertoe heeft SCI 5 grieven aangedragen. De gemeente concludeert tot instandhouding van het vonnis.

grief 2: onzorgvuldig handelen SCI

4.2. In grief 2 werpt SCI op dat de rechtbank ten onrechte van oordeel is dat SCI verantwoordelijk was voor de wijze van uitvoering van de stort van het granulaat en de daarmee gerealiseerde terp. Zij keert zich tegen de paragrafen 5.23., 5.25., 5.30 en 5.31. van het bestreden vonnis. SCI betwist dat de wijze van uitvoering van de stort van het granulaat de oorzaak van de schade is. SCI is van oordeel dat de door Neptune aangewezen locatie ongeschikt was, omdat de grondoppervlakte een dusdanig beperkte omvang had dat de stort van het granulaat alleen in de vorm van een hoge terp gerealiseerd kon worden.

4.2.1. De gemeente bestrijdt deze grief.

4.3. Het hof is van oordeel dat de schade aan het raadhuis is veroorzaakt door de terp granulaat van 11.000.000 kilogram op een afstand van 7 tot 10 meter. Dit volgt uit het rapport van ABT van 20 september 2018 en uit het rapport van [bedrijf 1] van 10 oktober 2018. In het laatste rapport is het navolgende geconcludeerd: “Door het aanbrengen van een zeer grote hoeveelheid puingranulaat van 11000 ton, met hoogtes tot ca. 8 a 9 meter boven maaiveld is er een grote verticale belasting op de ondergrond ontstaan. De verticale belasting is: ca 8 a 9 * 18,0 kN/m³ = 144 a 162 kN/m², hou aan: 150 kN/m²; Deze verticale belasting heeft tot een forse horizontale belasting geleid op de fundering en de palen; Deze horizontale krachten hebben er toe geleid dat de funderingsbalken, delen van de gevel en zelfs het hele gebouw horizontaal zijn verschoven en vervormd.” In de rapporten van IFCO van 29 november 2018 en van [bedrijf 2] van 13 december 2018 wordt bevestigd dat funderingspalen scheef zijn gaan staan en dat een funderingsbalk en gevel naar binnen zijn verplaatst. Het rapport van Crux van 12 maart 2021 doet aan voormelde rapporten niets af omdat in het rapport van Crux wordt uitgegaan van een terp van 3 meter, terwijl SCI zelf stelt dat de terp rond 8 meter hoog was (mvg 4.11). Gelet op voorgaande rapporten staat het causaal verband tussen de terp granulaat en de schade aan het raadhuis als onvoldoende betwist vast. Ook indien ervan uitgegaan moet worden dat de locatie ongeschikt was vanwege de beperkte omvang, mocht SCI niet zonder meer meewerken aan de stort van het granulaat op die locatie. Immers ook als het hof veronderstellenderwijs ervan uit zou gaan dat het hier - zoals SCI betoogt - niet overeenkomstig de koopovereenkomst om opslag van granulaat door en onder verantwoordelijkheid van SCI zou gaan, maar om een levering van granulaat in opdracht van Neptune, waarbij Neptune als eigenaar van het granulaat en het perceel volledige zeggenschap had over de locatie waar het granulaat gestort moest worden, rustte op SCI als leverancier van 11 miljoen kilogram granulaat de zorgplicht om deze levering zonder schade voor het aangrenzend raadhuis van de gemeente uit te laten voeren en zich er vóór die levering van te vergewissen dat op die locatie geleverd kon worden zonder schade te berokkenen aan het raadhuis. SCI had op grond van de omvang van de aangewezen locatie en de hoeveelheid daar te leveren granulaat kunnen en behoren te weten dat levering slechts door vorming van een hoge terp zou kunnen gebeuren. Bovendien heeft SCI gedurende de uitvoering van de levering waargenomen, althans kunnen waarnemen dat levering op de betreffende locatie slechts door realisatie van een hoge terp mogelijk was. SCI heeft daarom onrechtmatig gehandeld, namelijk in strijd met de zorgvuldigheid die zij jegens de gemeente als eigenaar van het nabij gelegen raadhuis in acht had behoren te nemen. Deze grief wordt dus verworpen.

grief 3: schade voorzienbaar voor en toerekenbaar aan SCI

4.4. De derde grief richt zich tegen de paragrafen 5.33 tot en met 5.36 van het vonnis. SCI acht zich niet aansprakelijk voor de schade omdat zij als producent en leverancier van het granulaat niet beschikte over de benodigde geotechnische kennis over onder andere de belasting van de grond. Voor SCI bestond vóór het leveren van het granulaat geen aanleiding om nader onderzoek te doen of voorzorgsmaatregelen te treffen om schade aan het raadhuis te voorkomen. De schade was voor SCI niet voorzienbaar. SCI ontwikkelde het terrein niet en voerde geen bouwwerkzaamheden uit. Neptune heeft SCI slechts de opdracht gegeven om het granulaat te storten op plastic om vermenging met de ondergrond te voorkomen. Op basis van deze instructies mocht SCI er vanuit gaan dat Neptune de bij haar aanwezige kennis over onder andere de belasting van de grond en de eventuele gevolgen daarvan voor belendingen grenzend aan het perceel in ogenschouw had genomen bij het aanwijzen van de bewuste locatie. Bovendien kan een zorgplichtschending niet aan SCI worden toegerekend. SCI is van oordeel dat het uitvoeren van onderzoek naar de belastbaarheid van het perceel en de eventuele gevolgen daarvan voor aangrenzende panden, gezien de uit te voeren bouwactiviteiten, in de risicosfeer van Neptune ligt en niet bij SCI als leverancier van het granulaat. Ook is het aan Neptune, en niet aan SCI, om voorzorgs- en veiligheidsmaatregelen te treffen op het aan Neptune in eigendom toebehorende perceel zoals bijvoorbeeld het aanleggen van een fundering. SCI heeft deze mogelijkheid niet.

4.4.1. De gemeente betwist het voorgaande.

4.5. Tussen SCI en Neptune is op 21 september 2017 overeengekomen in *“Schedule 3”*van Rider 2 bij de koopovereenkomst tussen SCI en Neptune: “(…)

  1. EXCAVATION WORKS

1.1. The Vendor [SCI; toevoeging hof] will excavate the soil including all the material present in the soil up till 1800 mm -NAP under the Excavation Contour.

1.2. All excavated soil (polluted above (…)) will be removed from the Amended Registered Property Phase 1 by the Vendor on its costs.

1.3. Only debris that is (i) polluted under the Intervention Value and (ii) after granulation complies with category 28.16.05 (…), will be reused by Buyer in the amount of 2.000 tonnes under the road and 9.000 tonnes under the parking garage.

1.4. The parties will arrange in good faith the locations for temporary storage of the excavated material and granulated debris on the Registered Property Phase 2 and on parts of the Sugar City site (…).

1.5. The costs for granulation of the debris are borne in full by the Vendor.

1.6. The Vendor and the Buyer both take responsibility to sell the granulated debris that meets the conditions of article 1.3 of this Schedule 3 but which is more than 11.000 tonnes. Vendor and Buyer will share 50/50 the benefits and/or the costs related to the selling or deportation of this granulated debris.

1.7. The Vendor and the Buyer have the intention to sell the granulated debris referred to in clause 1.3 of this Schedule 3 within one year after the excavation has started. (…)

1.8. If the Vendor and the Buyer do not succeed in selling the granulated debris Vendor will remove the granulated debris from the whole Sugar City site in accordance with the applicable legislation not later thon six months before the opening the Outlet Center.

1.10. Buyer will pay the Vendor a lump sum of € 651,000,-, exclusive of VAT, for the excavation and removal of all the soil as meant in article 1.1 of this Schedule 3. (…)”.

4.5.1. Het hof merkt op dat artikel 1.4., waarin staat dat partijen “in good faith” de locaties voor de tijdelijke opslag van het afgegraven materiaal en het granulaat zullen regelen, volgt op de artikelen over het verwijderen van de afgegraven grond (1.2.) en het hergebruik van gegranuleerd puin door Neptune (1.3.). De artikelen over het verkopen van gegranuleerd puin (1.6. en 1.7.) volgen daarna pas. Hieruit maakt het hof op dat artikel 1.4. mede ziet op de 11.000 ton granulaat bestemd voor Neptune. De enkele vermelding dat het daarbij om tijdelijke opslag gaat, maakt dit niet anders. Ook de opslag van de 11.000 ton granulaat was immers in zoverre tijdelijk dat deze op enig moment zou worden hergebruikt ten behoeve van de bouw van een parkeergarage en de aanleg van een weg. Het regelen van de locatie voor de opslag van de 11.000 granulaat had daarmee een gezamenlijk karakter. Ook de artikelen 1.6. en 1.7. (“The Vendor and the Buyer both take responsibility” en “The Vendor and the Buyer have the intention”) duiden op een zekere mate van samenwerking althans afstemming tussen partijen. Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet gezegd worden dat de overeenkomst tussen partijen - zoals SCI stelt - slechts bestond uit het leveren van de 11.000 ton granulaat door SCI in opdracht en op instructie van Neptune.

4.6. Daarbij komt dat, indien SCI, zoals zij stelt, niet over kennis van de belastbaarheid van de grond beschikte toen zij de grond naast het raadhuis belastte met een hoge terp bestaande uit 11 miljoen kilogram granulaat, SCI naar het oordeel van het hof daarmee het risico heeft genomen dat daardoor schade aan het naastgelegen raadhuis zou kunnen ontstaan. Gezien het gewicht van het granulaat, de beperkte omvang van de opslaglocatie en de nabijheid van het raadhuis was het voor SCI als ontwikkelaar van vastgoed voorzienbaar, althans behoorde voorzienbaar te zijn, dat schade aan het nabij gelegen raadhuis zou kunnen ontstaan als gevolg van belasting van de grond. Het lag dan ook op de weg van SCI om vóór levering van het granulaat zich ervan te vergewissen dat de levering geen schade aan het naastgelegen raadhuis zou berokkenen. Dat had zij kunnen doen door informatie over de belastbaarheid van de stortplek in te winnen bij Neptune. SCI stelt namelijk zelf dat Neptune daarover kennis had, zodat SCI die kennis van Neptune had kunnen verkrijgen indien zij daarnaar had gevraagd. Aangezien SCI zich er niet van heeft vergewist dat de levering geen schade zou toebrengen aan het naastgelegen, is de ontstane schade aan haar te verwijten.

4.7. Overigens heeft SCI niet voldoende gesteld om te kunnen concluderen dat zij geen kennis had van de belastbaarheid van de grond. In een mail van 6 juni 2018 heeft [naam 1] , als proces manager vastgoed verbonden aan Cobraspen groep (Cobraspen Beheer B.V. is bestuurder en aandeelhouder van SCI) aan [naam 2] , verbonden aan Bureau Bouwcombinatie Nederland B.V. (hierna: BBN), projectmanager zijdens Neptune, bericht dat de betreffende locatie het voordeel heeft dat het zal worden belast door het granulaat. Kennelijk bestond er aan de zijde van SCI dus wel kennis van de belastbaarheid van de grond ter plaatse. SCI stelt hierover dat zij die kennis had verkregen in een bouwvergadering en dat die kennis slechts betrekking had op het samendrukken van de geroerde grond (cva in vrijwaring/cva rec nr. 77). Maar gezien onderzoek in opdracht van en uitgebracht aan SCI kan niet geconcludeerd worden dat zij geen kennis had van de bodemopbouw ter plaatse. SCI, toen nog eigenaar van de stortlocatie, heeft BK Ingenieurs B.V. opdracht gegeven om een actualiserend bodemonderzoek op “de locatie Sugar City” uit te voeren. Uit het daarvan opgemaakte rapport van 31 januari 2012, waarin ook gekeken is “naar de resultaten van (…) voorgaande onderzoeken”, blijkt onder meer de bodemopbouw, waaronder de aanwezigheid van veen. SCI had, gegeven het voorgaande, van Neptune als eigenaar van de locatie moeten en kunnen vergen (verder) onderzoek en maatregelen ter voorkoming van schade aan het naastgelegen raadhuis te treffen. Indien Neptune daar niet aan zou hebben voldaan, dan zou SCI levering van het granulaat op die locatie hebben kunnen weigeren.

4.8. Uit het voorgaande volgt dat deze grief niet slaagt.

grief 4: mogelijke wetenschap Neptune van ongeschiktheid locatie neemt aansprakelijkheid SCI niet weg

4.9. De vierde grief van SCI richt zich tegen de paragrafen 5.38 tot en met 5.40. van het vonnis. SCI onderbouwt in deze grief dat de locatie van de terp granulaat ongeschikt was en dat deze was aangewezen door Neptune. Neptune wist dat alleen storting in de vorm van een hoge terp mogelijk was en zij was bekend met geotechnische en funderingsonderzoeken.

4.9.1. De gemeente verweert zich.

4.10. Zoals ten aanzien van grief 2 is overwogen is het hof van oordeel dat ook al zou Neptune, wetende dat de locatie ongeschikt was, die locatie aan SCI hebben aangewezen, dit verwijt van SCI aan Neptune niet de aansprakelijkheid van SCI jegens de gemeente wegneemt. Ook deze grief faalt.

grief 5: mogelijke mede-aansprakelijkheid Neptune neemt aansprakelijkheid SCI niet weg

4.11. Deze grief richt zich tegen de paragrafen 5.41. tot en met 5.43. van het vonnis, die betrekking hebben op de aansprakelijkheid van Neptune. Aan de aansprakelijkheid van Neptune heeft de gemeente ten grondslag gelegd dat Neptune moet worden aangemerkt als opdrachtgever van SCI, in de zin van artikel 6:171 BW, waardoor zij medeaansprakelijk is voor de door SCI gemaakte fouten. De rechtbank heeft daaromtrent ten onrechte overwogen dat de werkzaamheden die SCI heeft verricht om het terrein te brengen in de verkochte staat, niet kunnen worden aangemerkt als werkzaamheden die SCI in opdracht van Neptune heeft verricht.

4.11.1. De gemeente bestrijdt deze grief.

4.12. De rechtbank heeft de vordering van de gemeente, welke was gebaseerd op aansprakelijkheid van Neptune, afgewezen. De gemeente heeft tegen deze afwijzing geen hoger beroep ingesteld, zodat die afwijzing tussen de gemeente en Neptune onherroepelijk is. SCI kan geen hoger beroep instellen tegen een afwijzing van een vordering van de gemeente op Neptune. SCI kan wel als verweer opwerpen dat Neptune samen met SCI mede-aansprakelijk is jegens de gemeente, maar dat neemt de aansprakelijkheid van SCI jegens de gemeente niet weg. De grief kan dus niet tot wijziging van de beslissing in de hoofdzaak leiden.

grief 1: feiten in hoger beroep vastgesteld

4.13. Deze tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten gerichte grief wordt verworpen omdat het hof zelf de naar zijn oordeel relevante feiten heeft vastgesteld in paragraaf 3 en voor zover nodig in de beoordeling van de grieven.

bewijsaanbod wordt gepasseerd

4.14. Omdat er geen -niet vaststaande- stellingen van SCI zijn die, indien zij na bewijslevering zouden komen vast te staan, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, wordt haar bewijsaanbod gepasseerd.

slotsom

4.15. Het bestreden vonnis in de hoofdzaak zal worden bekrachtigd omdat alle grieven falen. SCI zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in hoger beroep worden veroordeeld, te weten salaris advocaat € 2.428,00 (2 punten; tarief II) en € 783,00 griffierecht, dus in totaal € 3.211,00.

5 Beoordeling van de vrijwaringszaken

grief 2:

5.1. De tweede grief richt zich tegen de paragrafen 5.52 in de vrijwaringzaak van SCI jegens Neptune en in relatie daartoe tot de paragrafen 5.41 tot en met 5.43 in de hoofdzaak, de paragrafen 5.54 tot en met 5.57, 5.59 tot en met 5.61 in voormelde vrijwaringszaak en in relatie daartoe tot de paragrafen 5.23, 5,25, 5.30 en 5.31 in de hoofdzaak. SCI licht toe dat de levering van de 11.000 ton granulaat heeft plaatsgevonden in opdracht van Neptune, waarbij Neptune als eigenaar van het perceel en het granulaat de locatie van de stort heeft bepaald, de instructies heeft gegeven en daartoe ook de zeggenschap had. Indien SCI onrechtmatig jegens de gemeente zou hebben gehandeld, dan is Neptune daarvoor op grond van 6:171 BW mede-aansprakelijk en gegeven de omstandigheden in de onderlinge verhouding tussen SCI en Neptune gehouden om de schade van de gemeente geheel althans voor een groot deel te vergoeden. SCI vordert daarom voor recht te verklaren dat Neptune hoofdelijk aansprakelijk is naast SCl, althans SCI geheel moet vrijwaren voor de vorderingen die door de gemeente jegens SCI zijn ingesteld en Neptune te veroordelen om aan SCI te betalen al hetgeen waartoe SCI in de procedure tussen de gemeente en SCI is veroordeeld.

5.2. Neptune voert als primair verweer aan dat uitsluitend tegen het eindvonnis in de vrijwaringszaak van SCI jegens Neptune (de tweede vrijwaringszaak) hoger beroep is gericht en dat dit afstuit op het gezag van gewijsde dat toekomt aan het eindvonnis in de vrijwaringszaak van Neptune tegen SCI (de eerste vrijwaringszaak) in reconventie, waarin SCI dezelfde vrijwaringsvorderingen als in de tweede vrijwaringszaak nogmaals tegen Neptune heeft ingesteld. Neptune is subsidiair van mening dat in de verhouding tussen de gemeente en Neptune reeds onherroepelijk vaststaat dat Neptune niet aansprakelijk is en dat dit oordeel dient door te werken in de onderhavige vrijwaringszaak. Meer subsidiair moeten de grieven van SCI worden verworpen omdat de opslag van het granulaat volledig onder verantwoordelijkheid van SCI heeft plaatsgevonden en omdat de opslaglocatie door SCI is gekozen, zodat aansprakelijkheid jegens de gemeente uitsluitend op SCI rust en SCI ook in de onderlinge verhouding met Neptune volledig draagplichtig is.

5.3. Het primaire verweer van Neptune wordt verworpen. In de hoger beroep dagvaarding heeft SCI vernietiging gevorderd van het vonnis in de eerste vrijwaringszaak in reconventie en in de tweede vrijwaringszaak. In haar memorie van grieven heeft SCI gevorderd het vonnis tussen haar als eiser in vrijwaring en Neptune als gedaagde in vrijwaring te vernietigen. Naar het oordeel van het hof heeft SCI, gezien haar appeldagvaarding, in haar memorie van grieven haar hoger beroep niet willen beperken tot de tweede vrijwaringszaak. Het hof begrijpt dat de aanduiding door SCI in de conclusie van haar memorie van grieven als “eiser in vrijwaring” ook betrekking heeft op SCI als eiser in reconventie in de eerste vrijwaringszaak. In de grief is weliswaar niet genoemd paragraaf 5.64. van het vonnis, waarin de afwijzing van de vordering in reconventie van SCI wordt gemotiveerd, maar in die motivering wordt slechts verwezen naar hetgeen in de tweede vrijwaringszaak is overwogen. Het hoger beroep van SCI heeft naar het oordeel van het hof dan ook betrekking op de eerste vrijwaringszaak in reconventie en op de tweede vrijwaringszaak. Hetgeen in de hoofdzaak op vordering van de gemeente en in de eerste vrijwaringszaak op vordering van Neptune in conventie is geoordeeld heeft geen gezag van gewijsde in de eerste vrijwaringszaak in reconventie en in de tweede vrijwaringszaak die beide op vordering van SCI zijn ingesteld. SCI heeft binnen het kader van haar grieven recht op herbeoordeling in hoger beroep van haar voormelde, afgewezen vorderingen op Neptune tot vrijwaring in de eerste en tweede vrijwaringzaak.

5.4. Ook het subsidiaire verweer van Neptune faalt. Bij de beoordeling van de grieven in de vrijwaringszaken in hoger beroep werkt het oordeel van de rechtbank in de hoofdzaak niet door, zoals Neptune betoogt. De hoofd- en de vrijwaringszaken zijn aparte procedures die op grond van de stellingen en verweren in de betreffende zaken afzonderlijk moeten worden beoordeeld. Neptune wordt door voorgaand oordeel niet in haar verweer benadeeld aangezien zij meer subsidiair inhoudelijk op de grief heeft gereageerd.

5.5. Met betrekking tot het meer subsidiaire verweer overweegt het hof als volgt.

5.5.1. Hiervoor heeft het hof al overwogen dat niet gezegd kan worden dat de overeenkomst tussen partijen - zoals SCI stelt - slechts bestond uit het leveren van de 11.000 ton granulaat door SCI in opdracht en op instructie van Neptune.

5.5.2. Eerdergenoemde [naam 1] , verbonden aan Cobraspen groep (SCI) mailde op 6 juni 2018 om 11:16 uur aan de toenmalige advocaat van Neptune, “ [naam 3] ( [naam 3] )”: “Vanochtend heb ik contact gehad met [naam 2] van BBN inzake het granulaat. Conform rider 2 neemt [naam 4] [Neptune; toevoeging hof] 11.000 ton granulaat af. We hebben inmiddels meerdere malen getracht in overleg met [naam 4] een locatie voor het granulaat te bepalen. Tot op heden hebben we hier nog geen duidelijkheid over gekregen. Onze suggestie zou zijn het op de locatie van de voormalige vijver te leggen. Deze locatie heeft als voordeel dat het terrein middels het opslaan van het granulaat voorbelast wordt.

We lopen op dit moment helaas klem met de verdere werkzaamheden op fase 2. Mijn vraag aan [naam 2] was om mij uiterlijk vandaag te laten weten waar het granulaat heen moet. Bij het uitblijven van een reactie rest ons geen andere mogelijkheid dan het granulaat op een voor ons logische locatie neer te leggen. Dat zal dan de voorgenoemde locatie zijn. Verplaatsen we het granulaat niet uiterlijk volgende week lopen we dermate vast in het logistieke proces dat alle werkzaamheden stil vallen met alle gevolgen en schades van dien.”

5.5.3. Op 6 juni 2018 om 17:09 uur mailde [naam 1] aan [naam 2] voornoemd: “We will provide the granulate as agreed with the necessary certificates. The location you have pointed out in December is not sufficient to store the 11.000 tons, the is not enough space.

Please inform us this week how you think we can solve this. Our suggestion is to put it in the location of the former pond. This location has the advantage that it will be ballasted by the granulate. Can you please inform us as soon as possible but ultimately this week.”

5.5.4. [naam 2] mailde vervolgens aan de waarnemer van [naam 1] op 8 juni 2018: “ln response to the mail below, we can tell you were to put the granulate. We prefer not on our site of Phase one, ore Phase 2,but if needed, see attached drawing. We had a site on the former drawing, now also we think it is possible on the site of Phase 2, at the former pond. But please put it on plastic, so not to mix with the soil below.”

5.5.5. Uit het voorgaande volgt dat de locatie door SCI is voorgesteld en dat Neptune daarmede heeft ingestemd. Aldus handelden partijen overeenkomstig artikel 1.4 van Schedule 3 van Rider 2 bij de koopovereenkomst tussen SCI en Neptune, luidende: “The Parties will arrange in good faith the locations for temporary storage of the excavated material and granulated debris on the Registered Property Phase 2 and on parts of the Sugar City site not being the Amended Registered Property Phase 1 and the Amended Registered Property Phase 2.”

5.5.6. Op grond van al het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat de bepaling van de locatie van de tijdelijke opslag van granulaat op het terrein van fase 2, waar de onderhavige locatie zich bevond, de verantwoordelijkheid van beide partijen was. Het meer subsidiaire verweer van Neptune, dat in de onderlinge verhouding tussen SCI en Neptune, SCI volledig de schade dient te dragen omdat alleen SCI verantwoordelijk is voor de keuze van de opslaglocatie, is daarom ongegrond.

5.6. In eerste aanleg heeft Neptune aangevoerd dat zij op grond van Schedule 3 door SCI gevrijwaard wordt van schade, zodat Neptune niet draagplichtig kan zijn. Dit beroep slaagt.

5.6.1. Tussen SCI en Neptune is op 21 september 2017 overeengekomen in “Schedule 3”: “1.7. The Vendor and the Buyer have the intention to sell the granulated debris referred to in clause 1.3 of this Schedule 3 within one year after the excavation has started. Except for the costs related to the selling or deportation of this granulated debris the Vendor shall defend and keep indemnified and hold harmless the Buyer for any claims, damages, costs and losses relating to the granulation and the storage of this debris.”

5.6.2. In artikel 1.3. van Schedule 3 is bepaald: “Only debris that is (i) polluted under the Intervention Value and (ii) after granulation complies with category 28.16.05 (Menggranulaat) as determined by the RAW standaard 2010 and BRL 2506, will be reused by Buyer in the amount of 2.000 tonnes under the road and 9.000 tonnes under the parking garage.”

5.6.3. Uit de samenhang tussen deze artikelen volgt naar het oordeel van het hof dat het in artikel 1.7., tweede zin bedoelde granulaat, het onderhavige granulaat betreft. Niet is gesteld dat partijen bij de bespreking van deze artikelen anders hebben verklaard. Er zijn ook geen omstandigheden gesteld die tot een andere conclusie zouden kunnen leiden. Op grond van het voorgaande mocht Neptune ervan uit gaan, dat schade veroorzaakt door het granulaat alleen door SCI zou worden gedragen.

grief 1

5.7. In deze grief brengt SCI naar voren dat zij zich slechts deels kan vinden in de feiten zoals deze door de rechtbank zijn weergegeven in rechtsoverwegingen 3.1 tot en met 3.21. Deze grief wordt verworpen omdat het hof zelf de naar zijn oordeel relevante feiten heeft vastgesteld in paragraaf 3 en voor zover nodig in de beoordeling van de grieven.

bewijsaanbod wordt gepasseerd

5.8. Het bewijsaanbod van SCI wordt gepasseerd omdat er geen -niet vaststaande- stellingen zijn die -indien zij na bewijslevering wel zouden komen vast te staan- niet tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.

slotsom

5.9. Uit het voorgaande volgt dat het vonnis in de vrijwaringszaken zal worden bekrachtigd. SCI zal als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten van Neptune in tweede aanleg moeten betalen. Die worden begroot op salaris advocaat € 2.428,00 (2 punten; tarief II) en € 783,00 griffierecht, dus in totaal € 3.211,00. Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6 Beslissing

Het hof:

in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaken

6.1. bekrachtigt het bestreden vonnis;

6.2. veroordeelt SCI in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de gemeente begroot op € 783,00 aan griffierecht en € 2.428,00 voor salaris en op € 178,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;

6.3. veroordeelt SCI in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Neptune begroot op € 783,00 aan griffierecht en € 2.428,00 voor salaris en op € 178,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;

6.4. verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

6.5. wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, H.K.N. Vos en A.J.M. Lauvenberg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 september 2025.