Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Amsterdam

ECLI:NL:GHAMS:2025:2367 - Gerechtshof Amsterdam - 27 augustus 2025

Arrest

ECLI:NL:GHAMS:2025:236727 augustus 2025

Rechtsgebieden

Arrest inhoud

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

zaaknummers: 200.356.161/01 en 200.356.161/02 zaaknummers rechtbank: C/13/768974 / FA RK 25-3449 (FL TM) C/13/768973/ FA RK 25-3448

beschikking van de meervoudige kamer van 27 augustus 2025 in de zaak van

[de moeder] , wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] , verzoekster in hoger beroep en in het incident (voorlopige voorziening 223 Rv), hierna: de moeder, advocaat: mr. H.S.K. Jap A Joe te Utrecht ,

en

[de vader] , wonende te [plaats B] , verweerder in hoger beroep en in het incident (voorlopige voorziening 223 Rv), hierna: de vader, advocaat: mr. P.J. van de Pol te Haarlem.

Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:

  • de minderjarige [minderjarige] , hierna: [minderjarige] .

In de procedure heeft een adviserende taak: de Raad voor de Kinderbescherming, gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam, hierna: de raad.

1 De zaak in het kort

1.1 De zaak gaat over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en vervangende toestemming voor inschrijving van haar op een middelbare school.

1.2 De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 24 juni 2025 (hierna: de bestreden beschikking) – voor zover hier van belang – op het verzoek van de vader aan hem vervangende toestemming verleend tot inschrijving van [minderjarige] op [school ] te [plaats C] en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem bepaald. De moeder is het daarmee niet eens en wil dat de verzoeken van de vader alsnog worden afgewezen. De vader is het wel eens met de bestreden beschikking.

2 De procedure in hoger beroep

2.1 De moeder is op 26 juni 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.

2.2 De vader heeft op 1 augustus 2025 een verweerschrift ingediend.

2.3 Het hof heeft daarnaast het volgende stuk ontvangen:

  • (op verzoek van het hof) een bericht van de zijde van de moeder van 19 augustus 2025 met bijlage.

2.4 [minderjarige] heeft een brief aan het hof geschreven.

2.5 De zitting heeft op 27 augustus 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:

  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,

  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en

  • de raad, vertegenwoordigd door V.D. Aelbers.

2.6 Overeenkomstig hetgeen het hof aan het einde van de zitting aan partijen heeft meegedeeld heeft het hof, gelet op het spoedeisend belang in verband met de start van de middelbare school en in verband met de geplande zitting bij de rechtbank op 28 augustus 2025 over de zorgregeling, op 27 augustus 2025 om 14.00 uur mondeling uitspraak gedaan, deze direct telefonisch aan partijen en aan de raad meegedeeld en in de vorm van een verkorte beschikking opgesteld die op 28 augustus 2025 vóórdat de zitting bij de rechtbank zou plaatsvinden aan partijen is verzonden. Het hof heeft partijen verder geïnformeerd ernaar te streven binnen veertien dagen een volledige schriftelijke uitwerking van de mondelinge uitspraak aan partijen ter beschikking te stellen. Deze beschikking is de volledige schriftelijke uitwerking daarvan en is vastgesteld op 10 september 2025.

3 De feiten

3.1 De vader en de moeder (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn de ouders van:

  • [minderjarige] , geboren [in] 2013 te [plaats C] . De ouders hebben van mei 2010 tot 30 augustus 2014 een relatie met elkaar gehad. Zij oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .

3.2 Bij beschikking van 4 november 2015 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bepaald bij de moeder. Daarnaast is een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld waarbij [minderjarige] doordeweeks: de hele maandag tot woensdagochtend na de gastouder bij de vader verblijft en van woensdagmiddag na de gastouder tot en met vrijdag bij de moeder verblijft, en in het weekend: in de oneven weken de gehele zondag vanaf 10.00 uur en in de even weken vanaf zaterdag 17.00 uur en zondag de gehele dag bij de vader verblijft, en in de even weken de gehele zaterdag tot 17.00 uur en in de oneven weken de gehele zaterdag tot zondag 10.00 uur bij de moeder verblijft. Voorts worden de schoolvakanties en feestdagen bij helfte tussen de ouders verdeeld en wordt het halen en brengen gelijkelijk tussen partijen verdeeld. Daarnaast is er een informatie- en consultatieregeling vastgesteld.

3.3 De ouders hebben op 15 november 2015 een ouderschapsplan ondertekend, waarbij ook een zorgregeling is overeengekomen.

3.4 Bij beschikking van 19 juni 2019 van de rechtbank zijn de verzoeken van de vader afgewezen, waarbij primair was verzocht:

  • de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te bepalen bij de vader;

  • een schriftelijke verklaring inhoudende toestemming om [minderjarige] te plaatsen op de [school 2]

en BSO [X] te [plaats B] voor schooljaar 2019/2020. Bij beschikking van 31 maart 2020 heeft dit hof de hiervoor genoemde beschikking bekrachtigd.

3.5 Bij beschikking van 22 december 2021 heeft de rechtbank Amsterdam – voor zover hier van belang – bepaald dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders met ingang van 1 januari 2022 aldus verloopt: In de oneven weken brengt de vader [minderjarige] op maandagochtend naar de bso/school en haalt de moeder [minderjarige] op maandagmiddag van de bso/school en heeft de moeder [minderjarige] op maandag en dinsdag bij zich. De moeder brengt [minderjarige] op woensdagochtend naar de bso/school. De vader haalt [minderjarige] op woensdagmiddag van de bso/school en heeft [minderjarige] op woensdag en donderdag bij zich. De vader brengt [minderjarige] op vrijdagochtend naar de bso/school en de moeder haalt [minderjarige] op vrijdagmiddag van de bso/school. De moeder heeft [minderjarige] op vrijdagmiddag en op zaterdag en zondag bij zich. In de even weken brengt de moeder [minderjarige] op maandagochtend naar de bso/school en haalt [minderjarige] op maandagmiddag van de bso/school en heeft de moeder [minderjarige] op maandag en dinsdag bij zich. De moeder brengt [minderjarige] op woensdagochtend naar de bso/school. De vader haalt [minderjarige] op woensdagmiddag van de bso/school en heeft [minderjarige] op woensdag en donderdag bij zich. De vader brengt [minderjarige] op vrijdagochtend naar de bso/school en haalt [minderjarige] op vrijdagmiddag van de bso/school. De vader heeft [minderjarige] op vrijdagmiddag en op zaterdag en op zondag bij zich. Daarnaast zijn de verzoeken van de moeder om het gezamenlijk gezag te beëindigen en haar met het eenhoofdig gezag te belasten over [minderjarige] , een door haar voorgestelde zorgregeling te bepalen en een onderzoek door de raad in [plaats D] te gelasten afgewezen. Verder zijn de verzoeken van de vader te bepalen dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij hem zal hebben en om een onderzoek door de raad te gelasten ter zake de zorgregeling afgewezen.

3.6 Moeder heeft een relatie en uit deze relatie is [in] 2023 geboren haar zoon [zoon] .

3.7 Sinds 2020 woont de moeder in [plaats A] .

4 De omvang van het hoger beroep

4.1 De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, zowel in de bodemzaak als in de provisionele voorziening, de vader vervangende toestemming verleend tot inschrijving van [minderjarige] op [school ] te [plaats C] en de beschikking van de rechtbank van 22 december 2021 in zoverre gewijzigd dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader is bepaald. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

In de zaak met zaaknummer 200.356.161/01

4.2 De moeder verzoekt in hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en de initiële verzoeken van de vader, waarbij is verzocht om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen en vervangende toestemming is verzocht om [minderjarige] in te schrijven op [school ] , alsnog af te wijzen.

4.3 De vader verzoekt de verzoeken van de moeder af te wijzen dan wel haar niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken en de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover daarin aan de vader vervangende toestemming is verleend tot inschrijving van [minderjarige] op [school ] te [plaats C] en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is bepaald bij de vader.

In de zaak met zaaknummer 200.356.161/02

4.4 De moeder verzoekt bij wijze van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv voor de duur van het geding te bepalen dat de initiële verzoeken van de vader alsnog worden afgewezen.

5 De motivering van de beslissing

5.1 Ter zitting in hoger beroep heeft (de advocaat van) de moeder te kennen gegeven dat zij in het petitum van het verzoekschrift van de vader in eerste aanleg ten onrechte de passage “waar mogelijk uitvoerbaar bij voorraad” niet heeft opgemerkt en dit in haar beroepschrift opgeworpen punt daarom laat varen. Het hof begrijpt dit aldus dat zij haar derde grief in hoger beroep niet langer handhaaft. De derde grief van de moeder behoeft daarmee geen verdere bespreking.

5.2 Tussen partijen is in geschil de schoolinschrijving en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] . Het hof ziet aanleiding om eerst de schoolinschrijving en vervolgens de hoofdverblijfplaats te bespreken.

Vervangende toestemming inschrijving school

Het wettelijk kader

5.3 Uit artikel 1:253a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter kunnen worden voorgelegd. De rechter dient in geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Conform vaste rechtspraak dient de rechter bij de beslissing over een geschil als het onderhavige niet alleen het belang van het kind, maar alle omstandigheden van het geval in ogenschouw te nemen en alle belangen af te wegen.

De standpunten

5.4 De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank om de vader vervangende toestemming te verlenen voor inschrijving van [minderjarige] op [school ] in [plaats C] . Zij voert hiertoe – samengevat – het volgende aan. Daltononderwijs is voor [minderjarige] minder geschikt, omdat dergelijk onderwijs te vrijblijvend voor haar is, zij dyslexie heeft en de leerkrachten van de basisschool hebben aangegeven dat zij baat heeft bij extra ondersteuning/begeleiding en dispenserende maatregelen in verband met haar dyslexie. Op de middelbare school die de moeder voor [minderjarige] wenst en waar [minderjarige] ook ingeschreven staat, het [school 3] (hierna: [school 3] ) in [plaats E] , worden maatregelen getroffen voor leerlingen met dyslexie. De door de rechtbank in de bestreden beschikking voorgestelde zelfstandigheid voor [minderjarige] is een schijnzelfstandigheid en gaat ten koste van het co-ouderschap. De gelijke zorg voor [minderjarige] wordt door de beslissing van de rechtbank teniet gedaan en de rechtbank miskent dat de vrijheid die zij voor [minderjarige] van belang acht relatief is. Ook als [minderjarige] naar het [school 3] gaat kan zij met de fiets naar school. De vriendinnen van [minderjarige] (waaronder haar beste vriendin) gaan naar het [school 3] . Als [minderjarige] naar [school ] gaat, kan de moeder haar niet naar school brengen in verband met haar werk; [minderjarige] in de vroege ochtend bij de vader afzetten, is evenmin haalbaar. [minderjarige] zal dan minimaal tweeënhalf uur reistijd per dag hebben met het openbaar vervoer. Als [minderjarige] in [plaats C] naar school gaat zal het contact tussen haar en de moeder geminimaliseerd worden, omdat zij doordeweeks dan (grotendeels) bij de vader moet verblijven. Dat is niet in haar belang, nu zij met beide ouders evenveel tijd wil doorbrengen. Ook zou zij dan het doordeweekse samenzijn en samenleven met (het gezin van) de moeder verliezen. De overweging van de rechtbank dat [minderjarige] makkelijk vanuit [school ] naar haar dansles of hapkido zou kunnen gaan en daardoor meer zelfstandigheid krijgt is onjuist dan wel relatief; als [minderjarige] laat uit school komt is zij mogelijk te laat voor haar dansles terwijl de hapkido lessen ’s avonds zijn. Verder is het voor de vader makkelijker om [minderjarige] te halen en te brengen naar het [school 3] , omdat hij in (het aangrenzende) [plaats F] werkt en flexibele werktijden heeft. De zorgregeling hoeft in dat geval niet gewijzigd te worden.

5.5 De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank terecht vervangende toestemming aan hem heeft verleend om [minderjarige] in te schrijven op [school ] en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. [minderjarige] kan prima functioneren op een [school 4] , ook met haar dyslexie. Daarnaast worden alle leerlingen in de brugklas goed gemonitord en wordt extra begeleiding geboden indien dat noodzakelijk is. [school ] kan compenserende maatregelen treffen voor dyslexieleerlingen en er is een dyslexiecoördinator aanwezig. Sinds 2022 heeft de vader verschillende stappen ondernomen met [minderjarige] om haar beter en zelfverzekerder om te laten gaan met haar dyslexie. In [plaats A] heeft [minderjarige] nooit vriendinnen gemaakt, heeft zij nooit een fiets gehad en waren er geen dan wel nauwelijks activiteiten. In [plaats B] heeft [minderjarige] in de afgelopen jaren vriendschappen ontwikkeld met kinderen uit de buurt met wie zij vaak afspreekt. Verder vinden haar sportactiviteiten plaats in de regio [plaats C] en [plaats B] . Direct na de beschikking van de rechtbank is de moeder in hoger beroep gegaan, waardoor gesprekken bij de Blauwe Beer over een nieuwe verdeling van de zorg- en opvoedingstaken niet hebben plaatsgevonden. De vader heeft een voorstel op papier gezet om de zorgregeling eenvoudig aan te passen en had dit graag willen bespreken. De moeder heeft niet gereageerd op de e-mails van de vader en de Blauwe Beer om samen om tafel te gaan. De moeder is op maandag niet belast met de zorg over haar zoontje omdat haar partner dan op hem past. Daarnaast is de SVB volgens haar website een flexibele werkgever. Voor de vader is van belang dat [minderjarige] zo eenvoudig en zelfstandig mogelijk en zonder teveel gedoe haar middelbare schooltijd kan doorlopen. Als zij naar [school ] gaat, kan [minderjarige] zelfstandig van huis naar school en terug fietsen. Dansles en hapkido zijn activiteiten die in de buurt en dus makkelijk te bereiken zijn. Lestijden en lesdagen van dansles en hapkido veranderen periodiek. Het is dan ook in het belang van [minderjarige] dat haar schoolactiviteiten zich in de buurt bevinden van haar hobby’s en haar sociale kring.

Het advies van de raad

5.6 De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De afgelopen periode heeft [minderjarige] zich voorbereid en erop ingesteld dat zij naar [school ] zal gaan. Nu zit zij (opnieuw) in onzekerheid op een voor haar belangrijk moment. Continuïteit, voorspelbaarheid en duidelijkheid zijn nu essentieel voor haar. Voor [minderjarige] is het onmogelijk om te kunnen kiezen en die keuze moet bij haar weggenomen worden. De raad maakt zich zorgen over de huidige situatie, nu [minderjarige] de afgelopen twee dagen niet naar school is gegaan, de start van de school en mogelijk de aansluiting mist. Op dit moment zit [minderjarige] in een leeftijdsfase waarin haar afhankelijkheid van de volwassenen om haar heen groter is dan haar behoefte aan autonomie. Binnenkort zal zij echter in een andere leeftijdsfase terecht komen, waarin zij meer behoefte zal hebben aan autonomie.

De beoordeling

5.7 Uit de stukken in het dossier en wat is besproken op de zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. De ouders zijn in augustus 2014 uit elkaar gegaan. De moeder is destijds met [minderjarige] uit de woning vertrokken en bij haar ouders in [plaats E] gaan wonen. Bij beschikking van 4 november 2015 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bepaald bij de moeder (in [plaats E] ). [minderjarige] is vanaf haar vierde jaar in [plaats E] naar de basisschool gegaan. De vader woont al langere tijd in [plaats B] . Gebleken is dat de ouders het niet eens zijn met elkaar over de vraag waar [minderjarige] naar de middelbare school zou moeten gaan. De vader is van mening dat [minderjarige] naar [school ] in [plaats C] zou moeten gaan en de moeder wil dat zij naar het [school 3] in [plaats E] gaat.

5.8 Met de rechtbank is ook het hof van oordeel dat uit de stukken is gebleken dat bij [minderjarige] sprake is van een groot loyaliteitsconflict waardoor zij ernstig wordt bemoeilijkt in een vrije keuze voor een middelbare school. Nu de ouders geen overeenstemming kunnen bereiken over de schoolkeuze zal het hof hierover een beslissing nemen die het meest in het belang van [minderjarige] wordt geacht. Het hof zal de beslissing van de rechtbank waarbij vervangende toestemming is gegeven tot inschrijving van [minderjarige] op [school ] in [plaats C] bekrachtigen en overweegt hierbij als volgt. Hoewel is gebleken dat [minderjarige] deze week nog niet op school is gestart omdat zij de beslissing van dit hof wilde afwachten, is het hof, met de raad, van oordeel dat voorstelbaar is dat [minderjarige] zich in de afgelopen maanden erop heeft voorbereid en ingesteld dat zij naar [school ] zal gaan omdat de rechtbank aldus had beslist. Gebleken is dat zij de introductiedag eind juni 2025, daags na de uitspraak in eerste aanleg, op [school ] heeft gevolgd. Voorop staat dat zowel het [school 3] als [school ] een goede school is. Gebleken is dat op beide scholen (compenserende) maatregelen getroffen worden voor leerlingen met dyslexie waarbij [minderjarige] , indien dat nodig is, voldoende zal kunnen worden begeleid en ondersteund. Anders dan de moeder stelt is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat Daltononderwijs minder geschikt is voor [minderjarige] . Uit het door de leerkrachten van haar basisschool ingevulde overdrachtsdocument “ELK” blijkt namelijk dat [minderjarige] een prima werkhouding heeft en een zeer gemotiveerde leerling is. Het hof is dan ook van oordeel dat beide scholen goed aansluiten bij de behoefte van [minderjarige] . Wel zit er een objectief verschil tussen de reisafstand van de middelbare scholen naar de huizen van de moeder en de vader. Vast is komen te staan dat [minderjarige] ongeveer 30 minuten reistijd heeft als zij vanaf het huis van de moeder naar het [school 3] fietst, terwijl zij als zij vanaf de vader naar [school ] zou fietsen, daar slechts 9 minuten over zou doen. Daarnaast is gebleken dat de sportactiviteiten van [minderjarige] , bestaande uit dansles (in teamverband), het begeleiden van een dansklasje en hapkido, voornamelijk plaatsvinden in de nabije omgeving van [plaats B] , waar de vader woont. Verder is, naar de vader onbetwist heeft gesteld, gebleken dat [minderjarige] in de afgelopen jaren in [plaats B] sociale contacten heeft ontwikkeld met kinderen uit de buurt met wie zij vaak afspreekt. Het hof is van oordeel dat [minderjarige] (bijna) een leeftijd heeft bereikt waarop zij zelfstandig naar school en sportactiviteiten zal kunnen gaan. De verwachting is dat zij zich, naarmate zij ouder wordt, meer zal gaan losmaken van de ouders en autonomer zal worden. Gelet op het voorgaande acht het hof het in het belang van [minderjarige] dat haar middelbare school zich in de nabije omgeving bevindt waar haar sportactiviteiten plaatsvinden, zodat zij ook daar zelfstandig naartoe kan fietsen vanuit school. Daarbij acht het hof het voorts in haar belang dat ook haar in de komende jaren nog te ontwikkelen sociale contacten, die naar verwachting in de nabijheid van haar school zullen zijn, makkelijk zelfstandig te bereiken zijn.

5.9 De moeder heeft verder aangevoerd dat de vriendinnen van [minderjarige] (waaronder haar beste vriendin) naar het [school 3] gaan. [minderjarige] is echter nog jong en naar het oordeel van het hof daardoor in staat om zich aan te passen aan een nieuwe school en nieuwe vriendinnen te maken. Dit geldt temeer nu uit eerdergenoemd overdrachtsdocument van haar basisschool gebleken is dat [minderjarige] een sociale leerling is. De moeder heeft verder naar voren heeft gebracht dat, als [minderjarige] in [plaats C] naar school gaat, het contact tussen haar en de moeder geminimaliseerd zal worden en [minderjarige] een groot deel van het gezinsleven bij de moeder zal missen, omdat zij dan doordeweeks bij de vader moet verblijven. Het hof gaat ervan uit dat de zorgregeling naar aanleiding van deze beschikking zodanig aangepast zal worden door de rechtbank dat [minderjarige] in voldoende mate deel uit kan (blijven) maken van het gezin van de moeder waarbij zoveel mogelijk rekening gehouden zal worden met het co-ouderschap dat de ouders al langere tijd hebben. Dat bij de schoolkeuze voor [school ] het voor de moeder niet haalbaar is om [minderjarige] naar school te brengen dan wel dat de moeder mogelijk reistijd heeft op (door de rechtbank te bepalen) momenten dat zij [minderjarige] met de auto naar school zal brengen en/of uit school zal halen, is een omstandigheid waarmee bij de bepaling van de zorgregeling eveneens rekening dient te worden gehouden maar weegt niet op tegen de eerdergenoemde belangen van [minderjarige] .

5.10 Alles afwegende acht het hof, net als de rechtbank en conform het advies van de raad, dat het het (meest) in het belang van [minderjarige] is dat zij in [plaats C] naar [school ] zal gaan. Hetgeen de moeder verder nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen voor zover daarin vervangende toestemming is verleend om [minderjarige] in te schrijven op [school ] .

5.11 Nu de rechtbank in eerste aanleg gelijktijdig een eindbeschikking heeft gegeven in de provisionele voorziening en in de bodemzaak en een provisionele voorziening naar zijn aard slechts kan gelden voor de duur van de procedure (in dit geval in eerste aanleg), heeft de moeder geen belang meer bij haar hoger beroep tegen de provisionele voorziening. Het hof zal de moeder daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep tegen de provisionele voorziening.

Hoofdverblijfplaats

Het wettelijk kader

5.12 Uit artikel 1:253a, vierde lid, BW in samenhang met artikel 1:377e BW volgt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover kan wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten: de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.

De standpunten

5.13 De moeder stelt dat de rechtbank ten aanzien van het hoofdverblijf de beschikking van 4 november 2015 van de rechtbank Haarlem had moeten wijzigen, in plaats van de beschikking van de rechtbank van 22 december 2021. Verder stelt de moeder dat wijziging van het hoofdverblijf niet noodzakelijk is om [minderjarige] op [school ] in te schrijven, nu zij feitelijk haar hoofdverblijf bij zowel de vader als de moeder heeft. De regeling van "buiten leerling" waar de vader naar verwijst als het gaat om de aanmelding geldt voor leerlingen die buiten de regio [plaats C] wonen. Wijziging van het hoofdverblijf zal als ongewenst gevolg hebben dat kindvriendelijke regelingen zoals de kinderbijslag en het kindgebondenbudget opnieuw worden herzien, wat mogelijk weer consequenties zal hebben voor de kinderalimentatie.

5.14 De vader is van mening dat de rechtbank terecht heeft bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] gewijzigd dient te worden naar de vader, als hem vervangende toestemming zou worden verleend om [minderjarige] in te schrijven op [school ] . Hij stelt dat er ten aanzien van de genoemde (gewijzigde) beschikking sprake is van een kennelijke verschrijving van de rechtbank. De inschrijving van [minderjarige] op het adres van de vader was een vereiste bij [school ] om [minderjarige] daar – toen nog als verhuis-/buitenleerling – in te schrijven. De vader heeft dat expliciet uitgevraagd bij de school. Hij heeft [minderjarige] destijds bij [school ] aangemeld als verhuis-/buitenleerling, omdat [minderjarige] nog ingeschreven stond in [plaats A] . De vader had [minderjarige] niet al ingeschreven, want daarvoor was de toestemming van de moeder nodig. Omdat zij die toestemming niet gaf is de vader de onderhavige procedure in eerste aanleg gestart. Kenmerkend voor de communicatie met en van de moeder is dat zaken door haar niet duidelijk worden aan- en doorgegeven. Het hoger beroep lijkt voor de moeder te gaan om geld, namelijk het financiële belang van de kindvriendelijke regelingen.

Het advies van de raad

5.15 De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen.

De beoordeling

5.16 Het hof overweegt als volgt. Zoals hiervoor is overwogen zal de beschikking van de rechtbank worden bekrachtigd voor zover daarin vervangende toestemming aan de vader is verleend om [minderjarige] in te schrijven op [school ] . Uit de door de vader overgelegde informatie van [school ] (productie 9 verweerschrift in hoger beroep) blijkt dat de inschrijving van [minderjarige] op zijn adres een vereiste was om [minderjarige] op [school ] in te kunnen schrijven. Het hof ziet daarom ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] aanleiding deze bij de vader te bepalen. Dat wijziging van het hoofdverblijf gevolgen zou kunnen hebben voor de kindvriendelijke financiële regelingen maakt het voorgaande niet anders. Net als de moeder en de vader gaat het hof ervan uit dat de rechtbank ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] de beschikking van 4 november 2015 van de rechtbank Haarlem had moeten wijzigen, in plaats van de beschikking van de rechtbank van 22 december 2021. Het hof zal dit in hoger beroep herstellen en de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen voor zover daarin is bepaald dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben, met dien verstande dat met betrekking tot de hoofdverblijfplaats de beschikking van de rechtbank van 4 november 2015 wordt gewijzigd.

In de zaak met zaaknummer 200.356.161/02:

5.17 De moeder heeft verder nog verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv voor de duur van het geding te bepalen dat de initiële verzoeken van de vader alsnog worden afgewezen. Nu het hof in de hoofdzaak een eindbeschikking geeft, heeft de moeder geen belang meer bij een afzonderlijke beoordeling van haar verzoek om een provisionele voorziening. Het hof zal de moeder daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening.

5.18 Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6 De beslissing

Het hof:

In de zaak met zaaknummer 200.356.161/01:

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met dien verstande dat met betrekking tot de hoofdverblijfplaats de beschikking van de rechtbank van 4 november 2015 wordt gewijzigd;

verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de provisionele voorziening;

wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;

In de zaak met zaaknummer 200.356.161/02:

verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening in hoger beroep.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. A.N. van de Beek en mr. M.C. Braak, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 27 augustus 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.

Het bovenstaande bevat de schriftelijke uitwerking van de reeds op 27 augustus 2025 uitgesproken beschikking en is op 10 september 2025 aldus vastgesteld en door de voorzitter ondertekend.