ECLI:NL:GHAMS:2025:2134 - Gerechtshof Amsterdam - 12 augustus 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.351.303/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/341656/HA ZA 23-377
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 augustus 2025
inzake
1 VPN HOLDING B.V.,
gevestigd te Haarlem,
2. VASTGOEDPLAN NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Haarlem,
3. [appellant],
wonende te [plaats 1] , appellanten, advocaat: mr. V.H.B. Kruit te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde], in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf], kantoorhoudende te [plaats 2] , geïntimeerde, advocaat: mr. A. Ourhris te [plaats 2] .
Partijen worden hierna [appellanten] en de curator genoemd. [bedrijf] wordt [bedrijf] genoemd.
1 De zaak in het kort
De rechtbank heeft een vonnis gewezen dat voor een deel alvast mag worden uitgevoerd, ook al loopt er hoger beroep. De curator is daadwerkelijk begonnen met de uitvoering. Hij heeft onder meer beslag gelegd. De veroordeelde partijen zijn het daarmee niet eens. Zij vragen nu alvast, voordat inhoudelijk met de zaak wordt begonnen, aan het hof om maatregelen te treffen. Het hof geeft ze voor een deel gelijk.
2 Het geding in hoger beroep
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 7 februari 2025 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 13 november 2024 van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem , onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen de curator als eiser en [appellanten] als gedaagden.
De dagvaarding bevat een incidentele vordering tot schorsing ex artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). [appellanten] hebben in het incident, deels samengevat, gevorderd:
Bij antwoordconclusie in het incident van 4 maart 2025 heeft de curator geconcludeerd tot afwijzing van de vordering in het incident, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het incident, te vermeerderen met nakosten.
Er is een mondelinge behandeling in het incident gelast, die op 30 juni 2025 heeft plaatsgevonden. Met het oog daarop zijn aan beide zijden nadere producties overgelegd. De incidentele vorderingen zijn op die zitting toegelicht door mr. Kruit voornoemd en mr. De Waal, advocaat te Utrecht, namens [appellanten] en daarop is gereageerd door mr. Ourhis voornoemd namens de curator. Mrs. Kruit en De Waal hebben spreekaantekeningen gehanteerd, die zijn overgelegd.
Vervolgens is arrest in het incident bepaald op heden.
3 Beoordeling
In het incident
3.1 Het gaat hier om een executiegeschil. De rechtbank heeft in haar vonnis, kort samengevat en voor zover thans van belang:
- voor recht verklaard ten aanzien van VPN dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens de gezamenlijke schuldeisers van [bedrijf] en dat paulianeus is gehandeld, en heeft haar veroordeeld tot vergoeding van de daardoor geleden schade, nader op te maken bij staat,
-voor recht verklaard ten aanzien van VPN Holding en Kooij dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van [bedrijf] voor zover deze niet door vereffening kunnen worden voldaan en hen hoofdelijk veroordeeld tot betaling van deze schulden, nader op te maken bij staat en
- [appellanten] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 500.000 met rente.
3.2. Het vonnis is, gemotiveerd, gedeeltelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard en [appellanten] vorderen schorsing van de executie. Partijen zijn het er, terecht, over eens dat het relevante toetsingskader wordt gevormd door een afweging van de wederzijdse belangen als door de Hoge Raad nader uitgewerkt in het Zeester-arrest.
3.3 [appellanten] beroepen zich op na het vonnis voorgevallen omstandigheden, te weten een overboeking op 26 november 2024 van € 500.000 en vervolgens € 60.681,25 (rente) op de derdengeldrekening van het kantoor van de curator, die had te gelden als zekerheidsstelling. Verder heeft de curator, na 26 november 2024, beslag gelegd op diverse percelen onroerend goed. Dat beslag is voor [appellanten] in hoge mate schadelijk, omdat hun businessmodel bestaat uit het verhandelen van grondposities, waaronder deze. Daarnaast menen [appellanten] dat het vonnis op een kennelijke misslag berust waar het gaat om de motivering van de beslissing om het vonnis deels uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De overmaking op de derdengeldrekening
3.4. De curator heeft een aanvang gemaakt met de tenuitvoerlegging van het vonnis door het leggen van executoriaal beslag. [appellanten] menen dat hij daartoe niet had mogen overgaan omdat voor de toegewezen bedragen (het voorschot en de rente) volledige zekerheid was gesteld.
3.5. Dat standpunt is onjuist. De overmakingen op de derdengeldrekening konden door de curator in redelijkheid worden beschouwd zoals hij heeft gedaan, te weten als een betaling. Dat deze mogelijk waren bedoeld om zekerheid te stellen was voor de curator niet kenbaar; bij de overmakingen was dat niet vermeld. Anders dan [appellanten] stellen was in de daaraan voorafgaande correspondentie waarop [appellanten] zich beroepen ook niet afgesproken dat de overmaking zou worden aangemerkt als zekerheidsstelling. Het hof licht dit toe.
3.6 De correspondentie in kwestie houdt in: Bericht van 19 november 2024 van de advocaat van [appellanten] aan de curator: (...) Als ik het goed heb dienen cliënten vandaag het voorschot ad € 500.000 te voldoen. Cliënten zullen het bedrag voldoen op de derdengeldenrekening van Stichting (…) met rekeningnummer (…). Graag ontvang ik per ommegaande even uw bevestiging dat dit rekeningnummer correct is.
Antwoordbericht van de curator (4 minuten later): Stichting Beheer derdengelden (zelfde naam en nummer, opm hof) Inderdaad.
Bericht advocaat van de curator van 2 december 2024 aan de advocaat van [appellanten] : (…) De boedel heeft inmiddels betaling ontvangen van de hoofdsom van het voorschot, zijnde € 500.000. In de tussentijd had de curator reeds beslag gelegd op onroerende zaken (…). De aangezegde wettelijke rente en kosten m.b.t. het voorschot zijn niet betaald en nog steeds verschuldigd. In totaal bedraagt dit per heden €60.681,25, te weten:(…) De curator zal de genoemde beslagen opheffen nadat ook deze kosten zijn betaald (…)
Antwoordbericht van de advocaat van [appellanten] van 4 december 2024: (…) Kort en goed stellen cliënten vast dat zij niets aan de boedel hebben voldaan. Zij hebben louter een bedrag ad € 500.000 op de derdengeldrekening van Stichting (…) gestort - met instemming van de curator, zie bijgaande e-mail van de curator d.d. 19 november 2024 - terzake beheer en in afwachting van een uitspraak (…) Hetzelfde geldt voor de door de curator gevorderde rente ad € 60.681,25 (…) welke eveneens op de derdengeldenrekening is gestort.(…)
3.7. Uit de mailwisseling van 19 november 2024 waarnaar [appellanten] verwijzen - dezelfde mails als hiervoor geciteerd - blijkt niets van een storting ter zekerheid, beheer of iets van dien aard. [appellanten] kondigen aan dat zij het voorschot gaan voldoen - welke term normaliter betalen betekent - en willen zeker weten dat het hen bekende rekeningnummer juist is. Dat bevestigt de curator. Een afspraak als door [appellanten] bedoeld is daarmee niet tot stand gekomen. De curator hoefde uit het bericht van [appellanten] ook niets anders op te maken dan dat ingevolge het uitvoerbaar verklaarde vonnis zou worden betaald. De enkele omstandigheid dat op de derdengeldrekening en niet op de boedelrekening werd overgemaakt kon bij de curator in redelijkheid ook niet het vermoeden scheppen dat het niet om een betaling ging. Hij hoefde dus ook niet na te gaan of [appellanten] daaraan wellicht bijzondere betekenis toekenden. Dat geldt te meer nu ter zitting is gesteld door de curator en niet weersproken door [appellanten] dat er eerder betalingen aan de curator ten behoeve van de boedel op die derdenrekening waren gedaan.
Het beslag
3.8. Nu vast staat dat zowel de hoofdsom van het voorschot als de daarover verschuldigde rente is overgemaakt en dus, gelet op het voorgaande, in zoverre geheel aan het vonnis is voldaan kon de curator geen executoriaal beslag leggen voor dat voorschot met rente, respectievelijk moest hij het daarvoor gelegde beslag opheffen. De curator heeft dat tot dusver niet gedaan, naar zijn zeggen enerzijds uit voorzichtigheid (voor het geval toch geen sprake zou zijn van een betaling) en anderzijds vanwege zijn opvatting dat het beslag was gelegd voor alle onderdelen van het vonnis die uitvoerbaar bij voorraad waren verklaard.
3.9. Tussen partijen staat vast dat het vonnis is betekend. Dat feit, de inhoud van dat vonnis en het bijbehorende exploot is echter niet beslissend voor de vraag voor welke vordering executoriaal beslag is gelegd. Bij het beantwoorden van die vraag komt het louter aan op wat daaromtrent is vermeld in het exploot waarbij het beslag is gelegd. Het staat de beslaglegger immers vrij om zelf te beslissen voor welke vorderingen hij beslag wenst te leggen. Uit dat beslagexploot blijkt ondubbelzinnig dat het beslag alleen is gelegd voor het bij het vonnis toegewezen voorschot van € 500.000 met rente. Of er ook beslag had kunnen worden gelegd voor de nog nader bij staat op te maken schadevergoeding doet daarbij niet ter zake, want dat is niet gebeurd.
3.10. De beslissing van de rechtbank om het vonnis deels (wat betreft het voorschot met rente en de veroordeling tot betaling van schade nader op te maken bij staat) uitvoerbaar bij voorraad te verklaren valt niet te beschouwen als een kennelijke misslag. Dat de rechtbank hier moest overgaan en ook is overgegaan tot een afweging van belangen tussen de boedel en [appellanten] is geheel in overeenstemming met het geldend recht. Dat die afweging mogelijk onjuist is, omdat het belang van de boedel verkeerd is beoordeeld, maakt haar nog geen kennelijke misslag. Een andere misslag is gesteld noch gebleken.
Conclusie
3.11. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het vonnis op het punt van de veroordeling tot het betalen van een voorschot (met rente) ten uitvoer mocht worden gelegd en als gevolg van de betalingen ook geheel ten uitvoer is gelegd, zodat schorsing van die tenuitvoerlegging niet meer mogelijk is. In zoverre bestaat dus bij vordering i en iv geen belang.
3.12. De vordering onder ii is niet toewijsbaar gelet op 3.4 en 3.5 hiervoor.
3.13. Uit 3.6-3.7 volgt dat het beslag niet voor de hoofdsom van € 500.000 gelegd had mogen worden (want dat bedrag was ten tijde van de beslaglegging al betaald) en voor het overige niet gehandhaafd had mogen worden vanwege de inmiddels betaalde rente. Dat betekent dat de curator het beslag dient door te halen, en wel binnen twee dagen na deze uitspraak. Vordering iii is dus toewijsbaar. Het hof zal de dwangsom matigen tot € 5.000 per dag met een maximum van € 100.000.
3.14. Voor zover belang bestaat bij vordering iv geldt dat er op dit moment nog geen schadestaatprocedure aanhangig is gemaakt. Voorts is er kennelijk op dit moment weinig zicht op de omvang van, kort gezegd, het boedeltekort. Met name is niet duidelijk dat dit tekort het reeds betaalde voorschot van € 500.000 (met rente) zal overtreffen. Voldoende aannemelijk is dat [appellanten] reeds schade hebben geleden door het gelegde beslag en dat een nieuw beslag op hun (aandeel in) onroerend goedposities niet alleen voor hen, maar ook voor derden (zeer) nadelig zal zijn. Het faillissement zal, naar verwachting, voorlopig niet afgerond kunnen worden. De curator heeft ook niet duidelijk gemaakt waarom hij executiemaatregelen zou moeten kunnen nemen voordat eindarrest in de hoofdzaak gewezen is. In die situatie acht het hof vordering iv, wegens na het vonnis voorgevallen omstandigheden in de vorm van de hiervoor besproken betalingen, toewijsbaar, zij het dat cassatie niet afgewacht hoeft te worden.
3.13. Nu partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk gesteld zijn zullen de proceskosten gecompenseerd worden.
4 Beslissing
Het hof:
in het incident:
4.1. gelast de curator het beslag op de onroerende zaak met kadastrale aanduiding AMSTELVEEN O 10837 op de locatie Noorddammerweg 78 B 1 te Amstelveen ter grootte van 6.549 m2 binnen twee dagen na heden door te (laten) halen (in het kadaster), op straffe van een na betekening van dit arrest opeisbare dwangsom ter hoogte van € 5.000,- per dag met een maximumbedrag ter hoogte van € 100.000,-;
4.2. verbiedt de curator verdere executiemaatregelen te treffen jegens [appellanten] tot het moment dat er door dit hof een eindarrest ten gronde is gewezen;
4.3. wijst af het meer of anders gevorderde;
4.4. compenseert de proceskosten;
in de hoofdzaak:
4.5. verwijst de zaak naar de rol van 9 september 2025 voor opgave verhinderdata partijen voor mondelinge behandeling na aanbrengen;
4.6. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Alwin, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en K.A.J. Bisschop en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2025.
ECLI:NL:HR:2019:2026