ECLI:NL:GHAMS:2025:1816 - Gerechtshof Amsterdam - 15 juli 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.322.544/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/712262/HA ZA 22-22
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 juli 2025
in de zaak van
1 de rechtspersoon naar Belgisch recht[appellant 1] ,
gevestigd te [plaats 5] (België),
- [appellant 2],
gevestigd te [plaats 4] ,
- [appellant 3],
gevestigd te [plaats 3] ,
- de rechtspersoon naar Belgisch recht**[appellant 4]**,
gevestigd te [plaats 2] (België),
- [appellant 5],
gevestigd te [plaats 1] , appellanten, tevens incidenteel geïntimeerden, advocaat: mr. O.B. Zwijnenberg te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde], gevestigd te [plaats 6] , geïntimeerde, tevens incidenteel appellante, advocaat: mr. J.W. Kastelein te Groningen.
Partijen worden hierna [appellant 1] , [appellant 2] , [appellant 3] , [appellant 4] , [appellant 5] en [geïntimeerde] genoemd. Appellanten worden samen de Verzekeraars genoemd.
1 De zaak in het kort
Onder invloed van storm is sneeuw via ventilatieopeningen in de loods van [geïntimeerde] terechtgekomen. Deze loods wordt door [geïntimeerde] gebruikt om hout te drogen en op te slaan. Door het smeltwater is schade ontstaan aan de houtvoorraad. Voor de schade heeft [geïntimeerde] bij de Verzekeraars aanspraak gemaakt op verzekeringsdekking. In deze zaak gaat het over het deel van de schade waarvoor de Verzekeraars geen dekking hebben verleend. De reden voor de dekkingsweigering is dat de Verzekeraars vinden dat vanwege de ventilatieopeningen in de wanden van het loods het ontstaan van schade door sneeuw geen onzeker voorval was, wat volgens hen voorwaarde is voor dekking onder de verzekering. Evenals de rechtbank komt het hof tot het oordeel dat het voor [geïntimeerde] onzeker was dat schade door sneeuw kon ontstaan, zodat de Verzekeraars voor de volledige ontstane schade dekking dienen te verlenen.
2 Het geding in hoger beroep
De Verzekeraars zijn bij dagvaarding van 30 januari 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 2 november 2022 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en de Verzekeraars als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
-
memorie van grieven;
-
memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
-
memorie van antwoord in incidenteel appel.
Partijen hebben de zaak tijdens een mondelinge behandeling op 7 april 2025 laten toelichten door hun hiervoor genoemde advocaten. Mr. Zwijnenberg heeft daarbij gebruik gemaakt van overlegde spreekaantekeningen.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De Verzekeraars hebben geconcludeerd dat het hof bij arrest - uitvoerbaar bij voorraad - het bestreden vonnis zal vernietigen, de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen de Verzekeraars ter uitvoering van het vonnis aan haar hebben betaald, vermeerderd met rente, en haar zal veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties, vermeerderd met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft in het principaal hoger beroep geconcludeerd tot verwerping daarvan en tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en in het incidenteel hoger beroep tot gedeeltelijke vernietiging daarvan, voor zover het betreft de afwijzing van de door haar gevorderde buitengerechtelijke kosten, met veroordeling - uitvoerbaar bij voorraad - van de Verzekeraars in de proceskosten, vermeerderd met nakosten.
In het incidenteel hoger beroep hebben de Verzekeraars geconcludeerd tot verwerping daarvan, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
3 Feiten
3.1. De rechtbank heeft in 2.1 tot en met 2.7 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Het gaat in deze zaak, samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, om het volgende.
3.2. [geïntimeerde] handelt in kwaliteitshout voor onder meer jachtbouw, meubelindustrie en interieurbouw ten behoeve waarvan zij beschikt over een droogloods met een oppervlakte van 3.750 m². De loods bestaat uit twee gekoppelde loodsen, die zijn voorzien van een zadeldak. Tussen de beide loodsen, ter hoogte van de aansluiting van de daken, bevindt zich een kilgoot. De zijgevels van de loods bestaan over de gehele lengte uit verticaal latwerk met latten van ongeveer 10 tot 15 centimeter breed, die op een onderlinge afstand van 5 tot 20 millimeter van elkaar zijn aangebracht. De ruimtes tussen de latten vormen ventilatieopeningen die noodzakelijk zijn om voldoende ventilatie en een optimale luchtcirculatie in de droogloods te creëren. De luchtcirculatie is van groot belang voor het geleidelijk drogen van het hout.
3.3. Ten tijde van het schadevoorval bestond de voorraad van [geïntimeerde] uit in lengte gezaagde boomstammen, die waren opgelat (opgestapeld met latten tussen de gezaagde delen) om te drogen en daarnaast uit balken en planken.
3.4. [geïntimeerde] heeft in augustus 2019 via de assurantiemakelaar Raetsheren van Orden bij de Verzekeraars een (brand)verzekering afgesloten waarop de Nederlandse Beursvoorwaarden voor Zaak- en Bedrijfsschade (hierna: NBZB 2006) van toepassing zijn. De verzekering is een beurspolis. In de NBZB 2006 is - voor zover van belang - het volgende opgenomen:
“Deze overeenkomst beantwoordt aan het vereiste van onzekerheid als bedoeld in artikel 7:925 BW, indien en voor zover de schade op vergoeding waarvan aanspraak wordt gemaakt, het gevolg is van een gebeurtenis waarvan voor partijen ten tijde van het sluiten van de verzekering onzeker was dat daaruit voor verzekerde schade was ontstaan dan wel naar de normale loop van omstandigheden nog zou ontstaan, zoals bepaald in artikel 2.1 van deze voorwaarden. (…)
ARTIKEL 1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN (…)
1.8. GEVAARSOBJECTEN De gebouwen, bedrijfsuitrusting/inventaris en/of goederen in de gebouwen op het (de) in het polisblad omschreven adres(sen). (…)
ARTIKEL 2 OMVANG VAN DE DEKKING
2.1 DEKKING Verzekerd wordt het zakelijk belang tegen schade als vermeld in artikel 2.1.1 en 2.1.2 indien en voor zover de schade het gevolg is van een gebeurtenis waarvan voor partijen ten tijde van het sluiten van de verzekering onzeker was dat daaruit voor verzekerde schade was ontstaan dan wel nog zou ontstaan.
2.1.1 ZAAKSCHADE Schade aan of verlies van de op het polisblad genoemde verzekerde gevaarsobjectendie is veroorzaakt door de in artikel 2.2 genoemde gevaren/gebeurtenissen, ongeacht of deze gevaren/gebeurtenissen zijn veroorzaakt door de aard of een gebrek van de verzekerde gevaarsobjecten.
Schade aan of verlies van de verzekerde gevaarsobjectenongeacht door welke oorzaak - behoudens de in artikel 2.4 genoemde uitsluitingen - is gedekt als die oorzaak het directe gevolg is van een verzekerd gevaar/gebeurtenis, onverschillig waar dit heeft plaatsgevonden. (…)
2.2 GEVAREN/GEBEURTENISSEN (…)
2.2.8. WATER, STOOM, NEERSLAG, BLUSMIDDEL (…) 2.2.8.3 Hagel of sneeuw, mits niet binnengekomen door openstaande ramen, deuren of luiken. (…)”.
3.5. Op 7 februari 2021 heeft in Nederland de sneeuwstorm gewoed, genaamd ‘Darcy’, en zijn forse sneeuwduinen ontstaan aan de zijkant van de loods. Onder invloed van de storm is sneeuw via de ventilatieopeningen de loods ingewaaid dat zich heeft opgehoopt op en tussen het opgeslagen hout.
3.6. Op 10 februari 2021 heeft [geïntimeerde] geconstateerd dat het hout in de loods was bedekt met een laag sneeuw. [geïntimeerde] heeft geen maatregelen getroffen om de sneeuw van de houtvoorraad te verwijderen.
3.7. Op 15 februari 2021 is het gaan dooien, waardoor de sneeuw in de loods is gesmolten. Het smeltwater heeft een grote hoeveelheid hout in de loods aangetast. Daarnaast is de sneeuw die zich had opgehoopt in de kilgoot gaan smelten. Doordat de onderste laag sneeuw nog grotendeels was bevroren, kon het smeltwater niet afgevoerd worden door de daarvoor bestemde hemelwaterafvoeren. Een grote hoeveelheid smeltwater is door het dak en langs de kilgoot het pand binnengekomen en over de daar aanwezige houtvoorraad gestroomd. Het ging daarbij om een strook van circa vier meter in het midden van de loods.
3.8. [geïntimeerde] heeft bij de Verzekeraars aanspraak gemaakt op dekking voor de ontstane schade. [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) is ingeschakeld om namens de Verzekeraars de oorzaak en de hoogte van de schade vast te stellen. [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) is namens [geïntimeerde] opgetreden als contraexpert. Bij akte van taxatie hebben de wederzijdse experts de schade aan de houtvoorraad vastgesteld op € 718.396. Daarbij is vastgesteld dat de getaxeerde schade voor 35,1% betrekking heeft op het hout dat lag opgeslagen langs de zijkanten van de loods en voor 64,9% op het hout dat in het midden van de loods was opgeslagen. Ten aanzien van het laatstgenoemde deel van schade hebben de Verzekeraars onder de verzekering een bedrag van € 436.239 aan [geïntimeerde] uitgekeerd. Het resterende deel van de schade, die dus langs de zijkanten van de loods is ontstaan, beloopt een bedrag van € 252.157 en dat hebben de Verzekeraars geweigerd aan [geïntimeerde] uit te keren.
4 Eerste aanleg
4.1. [geïntimeerde] vordert in deze procedure dat de Verzekeraars, ieder naar rato van hun aandeel in de verzekering, worden veroordeeld tot betaling van in totaal € 252.157, vermeerderd met rente. Dat is het deel van getaxeerde schade aan de houtvoorraad waarvoor de Verzekeraars geen dekking hebben verleend. Daarnaast vordert [geïntimeerde] een bedrag van € 38.702,28, te vermeerderen met wettelijke rente, als vergoeding voor gemaakte advocaatkosten.
4.2. De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis de gevorderde verzekeringsuitkering aan [geïntimeerde] toegewezen, de advocaatkosten afgewezen en de Verzekeraars als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij verwezen in de proceskosten van het geding in eerste aanleg.
5 Beoordeling in hoger beroep
5.1. De Verzekeraars voeren in hoger beroep vier grieven aan tegen het vonnis waarvan beroep. In incidenteel hoger beroep komt [geïntimeerde] met één grief op tegen de afwijzing door de rechtbank van de door haar gevorderde advocaatkosten.
Maatstaf uitleg verzekering
5.2. Het gaat in dit dekkingsgeschil over de vraag of en in hoeverre de Verzekeraars dekking dienen te verlenen aan [geïntimeerde] voor de ontstane schade aan de houtvoorraad. Waartoe de Verzekeraar zijn gehouden, dient door uitleg van de verzekering te worden vastgesteld. Bij de uitleg van een schriftelijk contract zijn telkens van beslissende betekenis alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen (HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687). De verzekering is samengesteld uit verschillende verzekeringsvoorwaarden, volgens het model van de NBZB 2006. Over de tekst van dergelijke beursvoorwaarden wordt in de regel door de partijen bij de verzekeringsovereenkomst niet onderhandeld. Daarom geldt als uitgangspunt voor de uitleg van de verzekering dat deze met name afhankelijk is van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de relevante bepalingen zijn gesteld, gelezen in het licht van de verzekeringsvoorwaarden als geheel (HR 13 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:601 en HR 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793). Niet beslissend zijn de bedoelingen van partijen voor zover deze niet uit de in de verzekering opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen daarvan. Dit uitgangspunt zou uitzondering kunnen lijden als De Verzekeraars en [geïntimeerde] over concrete, voor het geschil relevante onderdelen van de tekst van de verzekering wel overleg hebben gehad en/of als daarover onderhandelingen hebben plaatsgevonden. Niet is gesteld of gebleken dat dit het geval is geweest.
‘Onzeker’
5.3. Tussen partijen is niet in geschil dat er schade is ontstaan aan het door [geïntimeerde] in de loods opgeslagen hout, welke schade is veroorzaakt door sneeuw, terwijl die sneeuw niet de loods is binnengekomen door openstaande ramen, deuren of luiken. Daarmee is voldaan aan het bepaalde in artikel 2.1.1 in samenhang met artikel 2.2.8.3 van de verzekeringsvoorwaarden. Er is schade (zaakschade) ontstaan aan verzekerde gevaarsobjecten (de houtvoorraad van [geïntimeerde] ), welke schade is veroorzaakt door een verzekerd gevaar/een verzekerde gebeurtenis (sneeuw), terwijl is voldaan aan de in artikel 2.2.8.3 genoemde beperkende voorwaarde voor dekking (de sneeuw is niet binnengekomen door openstaande ramen, deuren of luiken).
5.4. De Verzekeraars menen dat dekking ontbreekt, omdat volgens hen niet is voldaan aan het in de verzekeringsvoorwaarden opgenomen onzekerheidsvereiste, zoals dat is verwoord in de aanhef van de NBZB 2006 en in artikel 2.1 daarvan. In de visie van de Verzekeraars is het binnenkomen van de sneeuw door de ventilatieopeningen in de wanden van de loods niet “een gebeurtenis waarvan voor partijen ten tijde van het sluiten van de verzekering onzeker was dat daaruit (…) schade zou ontstaan”. Volgens de Verzekeraars is voor dekking vereist dat sprake is van een onzeker voorval. Onder normale omstandigheden kan volgens hen niet gezegd worden dat het niet te verwachten is dat schade zou ontstaan als gevolg van binnendringende sneeuw. Het is immers onder normale omstandigheden te verwachten dat sneeuw onder invloed van wind door openingen binnendringt. Aldus is volgens de Verzekeraars niet voldaan aan het onzekerheidsvereiste.
5.5. [geïntimeerde] bestrijdt dat niet is voldaan aan de in de verzekeringsvoorwaarden opgenomen voorwaarde van onzekerheid. Kern van het betoog van [geïntimeerde] is dat het onzeker was dat schade door sneeuw zou ontstaan. Sneeuw waait normaliter niet bij de loods naar binnen, althans niet in hoeveelheden dat daardoor schade wordt veroorzaakt. [geïntimeerde] heeft al bijna 25 jaar ter plaatse hout opgeslagen en heeft nooit eerder schade geleden als gevolg van naar binnen gewaaide sneeuw. De ingetreden schade is het gevolg van extreme weersomstandigheden waardoor een sneeuwdrift ontstond. Het was een combinatie van zeer fijne sneeuw en een storm waardoor de sneeuw naar binnen kon komen. De sneeuw was zelfs in de meterkast binnengedrongen en had daar kortsluiting veroorzaakt. Het binnendringen van sneeuw in de loods en de schade ten gevolge daarvan was uitzonderlijk en geen onder normale omstandigheden te verwachten gevolg van sneeuw. Verder voert [geïntimeerde] onder meer aan dat niet beslissend is of het voorzienbaar was dat schade zou kunnen intreden, want achteraf kan bij iedere schade worden vastgesteld dat deze kon intreden. De kans op schade als gevolg van sneeuw was zeer klein, dus het was daarmee onzeker dat door sneeuw schade zou ontstaan, aldus [geïntimeerde] .
5.6. Het hof overweegt het volgende. In de verzekeringsvoorwaarden is bepaald dat schade is verzekerd indien en voor zover de geclaimde schade het gevolg is van een gebeurtenis waarvan voor partijen ten tijde van het sluiten van de verzekering onzeker was dat daaruit voor de verzekerde schade was ontstaan dan wel naar de normale loop van omstandigheden nog zou ontstaan. De inhoud en strekking van deze voorwaarde dient door uitleg van de verzekeringsovereenkomst te worden vastgesteld aan de hand van de hiervoor in 5.2 genoemde maatstaf.
5.7. Uit de bewoordingen van de aanhef van de NBZB 2006 en artikel 2.1 daarvan, gelezen in samenhang met artikel 2.2 waarin de verzekerde gevaren/gebeurtenissen zijn vermeld, volgt dat voor partijen ten tijde van het sluiten van de verzekering onzeker moet zijn geweest dat als gevolg van ‘neerslag’ (zie artikel 2.2.8 van de verzekeringsvoorwaarden, in dit geval: sneeuw), naar de normale loop van omstandigheden bij [geïntimeerde] schade ontstaat. Aan de Verzekeraars kan worden toegegeven dat op zichzelf genomen niet onvoorzienbaar is dat bij neerslag/sneeuwval via de ventilatieopeningen sneeuw naar binnen kan waaien of kan binnendringen in de opslagloods. Dat is echter niet beslissend, omdat daarmee nog niet is gezegd dat sneeuw naar de normale loop van omstandigheden leidt tot schade voor [geïntimeerde] . Of door sneeuw schade ontstaat, is afhankelijk van verschillende onzekere factoren, zoals naar algemene ervaringsregels valt te denken aan de intensiteit van de sneeuwval, de hoeveelheid sneeuw, de windrichting en de windkracht in samenhang bezien met de afmetingen van de ventilatieopeningen en de afstand van de wanden van de loods tot de houtvoorraad. In het voorliggende geval heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat de sneeuwval gepaard ging met zeer uitzonderlijke weersomstandigheden, en dat uitsluitend als gevolg van die bijzondere omstandigheden sneeuw heeft geleid tot haar schade, waar dat in de voorgaande 25 jaren nooit het geval is geweest. In het licht daarvan, en gezien de factoren die van invloed kunnen zijn op het ontstaan van schade als gevolg van sneeuw, hebben de Verzekeraars onvoldoende duidelijk gemaakt dat reeds op grond van de (enkele) aanwezigheid van ventilatieopeningen in het pand voor partijen bij het aangaan van de verzekering niet onzeker was dat [geïntimeerde] als gevolg van sneeuw schade zou lijden. Dit leidt tot de conclusie dat is voldaan aan het in de verzekeringsvoorwaarden opgenomen vereiste van onzekerheid.
5.8. Met het voorgaande faalt grief 1 van de Verzekeraars.
Geen schending bereddingsplicht
5.9. De tweede grief van de Verzekeraars heeft betrekking op de bereddingsplicht. De Verzekeraars vinden dat [geïntimeerde] heeft verzuimd het nodige te doen om de sneeuw uit de loods te verwijderen, voordat de dooi intrad. De rechtbank heeft het beroep van de Verzekeraars op een schending van de bereddingsplicht afgewezen. Volgens de rechtbank hebben de Verzekeraars nagelaten om voldoende concreet toe te lichten hoe [geïntimeerde] de sneeuw van het hout had kunnen verwijderen.
5.10. Niet in geschil is dat op grond van artikel 7:957 lid 1 BW op [geïntimeerde] in beginsel een bereddingsplicht rustte. In deze bepaling staat dat zodra de verzekeringnemer of de verzekerde van de verwezenlijking van het risico of het ophanden zijn daarvan op de hoogte is, of behoort te zijn, elk hunner, naar mate hij daartoe in de gelegenheid is, verplicht is binnen redelijke grenzen alle maatregelen te nemen, die tot voorkoming of vermindering van de schade kunnen leiden. In lid 3 van artikel 7:957 BW staat dat indien de verzekerde de in lid 1 bedoelde verplichting niet is nagekomen, de verzekeraar de uitkering kan verminderen met de schade die hij daardoor lijdt.
5.11. De Verzekeraars voeren aan dat zelfs niet is geprobeerd de houdvoorraad sneeuwvrij te maken, hoewel [geïntimeerde] ermee bekend was dat sneeuw op het hout was neergeslagen en zij wist dat smeltwater schade aan het hout zou kunnen veroorzaken.[geïntimeerde] heeft er op haar beurt op gewezen dat het gaat om een zeer grote loods van 3.750 m² met grote stapels hout. Het was onbegonnen werk om met een bezem of bladblazer de sneeuw te verwijderen. Die sneeuw zou dan ook alleen maar worden verplaatst en zou op andere plekken tussen het hout terecht zijn gekomen.
5.12. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat op de Verzekeraars de stelplicht en, bij gemotiveerde betwisting, de bewijslast rust van hun stelling dat [geïntimeerde] (eenvoudig) de sneeuw van het hout in de loods had kunnen verwijderen voordat de dooi was ingetreden en door dat niet te doen, is tekortgeschoten in het nemen van maatregelen ter voorkoming en vermindering van schade. Ook is het hof met de rechtbank van oordeel dat de Verzekeraars onvoldoende (nader) concreet hebben toegelicht hoe [geïntimeerde] in de gegeven omstandigheden de sneeuw van de houtvoorraad had kunnen verwijderen voordat de dooi intrad. In hoger beroep hebben zij die toelichting niet alsnog gegeven. Voor bewijslevering is bij die stand van zaken geen plaats. Daarmee faalt het beroep van de Verzekeraars op artikel 7:957 BW.
Geen eigen schuld
5.13. In subsidiair verband hebben de Verzekeraars zich beroepen op eigen schuld van [geïntimeerde] . Daaraan hebben zij dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd als aan het beroep op een schending van de bereddingsplicht. Het beroep op eigen schuld faalt om dezelfde reden: op grond van hetgeen de Verzekeraars hebben aangevoerd kan niet worden aangenomen dat [geïntimeerde] de schade door opzet of roekeloosheid heeft veroorzaakt als bedoeld in artikel 7:952 BW.
5.14. Het voorgaande betekent dat grief 2 niet slaagt.
Positie [appellant 3]
5.15. De rechtbank heeft [appellant 3] veroordeeld overeenkomstig haar aandeel in de verzekering een deel van het door [geïntimeerde] gevorderde bedrag te betalen. De Verzekeraars voeren met grief 3 aan dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen, omdat [appellant 3] niet als risicodrager op de verzekering staat maar is opgetreden als gevolmachtigde van een risicodrager.
5.16. Als ervan wordt uitgegaan dat [appellant 3] bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst niet als risicodrager, maar namens een risicodrager is opgetreden, is [appellant 3] de overeenkomst aangegaan in naam van een nader te noemen volmachtgever. Zij diende de naam van de volmachtgever te noemen, binnen de door de wet, de overeenkomst of het gebruik bepaalde termijn, of bij gebreke hiervan, binnen een redelijke termijn (artikel 3:67 lid 1 BW). Bij gebreke daarvan wordt de gevolmachtigde de overeenkomst geacht voor zichzelf te hebben aangegaan, tenzij uit de overeenkomst anders voortvloeit (lid 2 van artikel 3:67 BW).
5.17. Op grond van de procestukken stelt het hof vast dat [appellant 3] niet eerder dan tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep de naam van haar volmachtgever heeft genoemd. Daarmee heeft zij in de gegeven omstandigheden deze naam niet tijdig genoemd. Dat heeft tot gevolg dat [appellant 3] geacht wordt voor zichzelf een aandeel in de verzekeringsovereenkomst te hebben gesloten. Niet is gesteld dat uit de overeenkomst (of het beursgebruik) anders voortvloeit. Daarmee faalt grief 3.
Het principaal hoger beroep slaagt niet
5.18. Al het voorgaande betekent dat de vordering van [geïntimeerde] tot het verkrijgen van dekking in eerste aanleg terecht is toegewezen.
5.19. De bewijsaanbiedingen hebben geen betrekking op voldoende concrete stellingen die, indien bewezen tot een ander oordeel in deze zaak dienen te leiden. De bewijsaanbiedingen zullen daarom als niet ter zake dienend worden gepasseerd.
5.20. Grief 4 is gericht tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg en is vergeefs voorgesteld, omdat het vonnis dient te worden bekrachtigd.
Advocaatkosten (incidenteel hoger beroep)
5.21. [geïntimeerde] vordert betaling van de advocaatkosten die zij voorafgaand aan de procedure heeft gemaakt. De advocaat van [geïntimeerde] was onder meer betrokken bij het overleg met de experts over de waardering van de houtvoorraad, het vaststellen van de hoogte van de schade, de schadeafwikkeling, het maken van afspraken over de afvoer en opslag van het hout en de bevoorschotting van de schade-uitkering. Er was behoefte aan bijstand van de advocaat, omdat de schade-expert van [bedrijf 2] alleen optrad, terwijl [bedrijf 1] de werkzaamheden door twee experts liet uitvoeren. Door de inzet van een advocaat is volgens [geïntimeerde] ook voorkomen dat door [bedrijf 2] onjuiste beslissingen zijn genomen in het kader van de schadeafwikkeling. Volgens [geïntimeerde] had de inzet van de advocaat daarmee betrekking op de schade en beredding en komen de gemaakte kosten op grond van artikelen 7:957 en 7:959 BW voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank heeft deze kosten afgewezen. Daartegen is de grief in incidenteel hoger beroep gericht.
5.22. Het hof overweegt het volgende. Volgens de rechtspraak (Hoge Raad 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:588) komen de kosten die een verzekerde of verzekeringnemer heeft gemaakt ter voldoening aan zijn verplichting het intreden van schade te voorkomen of ingetreden schade te beperken, voor vergoeding in aanmerking als hij in redelijkheid heeft mogen aannemen dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar dat slechts door het treffen van bijzondere maatregelen kon worden weggenomen en als deze maatregelen, die, ook als daartoe een andere verplichting bestond, ten bate van de verzekeraar moeten zijn gemaakt, redelijk en doelmatig zijn.
5.23. In het voorliggende geval zijn ter vaststelling van de schade experts benoemd. Door de wederzijdse experts is een akte van taxatie opgemaakt, waarmee de schade tussen partijen bindend is vastgesteld. Daarin zijn ook de gemaakte bijkomende kosten (bereddingskosten) vastgesteld. [geïntimeerde] heeft zich bij het schadeproces door een advocaat laten bijstaan. De door [geïntimeerde] beschreven werkzaamheden van de advocaat, waarvan de advocaatkosten worden geclaimd, kunnen niet als bereddingskosten zoals hiervoor bedoeld worden aangemerkt. Het betreft geen kosten die zijn gemaakt ter afwending van een onmiddellijk dreigend gevaar dat slechts door het treffen van bijzondere maatregelen kon worden weggenomen en het betreft ook geen kosten die ten bate van de Verzekeraars zijn gemaakt. Reeds daarom kan de grief in incidenteel hoger beroep niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis.
5.24. Het bewijsaanbod van [geïntimeerde] heeft geen betrekking op voldoende concrete stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel in deze zaak dienen te leiden. Daarom wordt het bewijsaanbod als niet ter zake dienend gepasseerd.
Slotsom en proceskosten
5.25. De grieven treffen geen doel. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. De vordering tot terugbetaling van hetgeen de Verzekeraars op grond van het vonnis aan [geïntimeerde] hebben betaald, is daarvan uitgaande niet toewijsbaar. De Verzekeraars zijn in het principaal hoger beroep in het ongelijk gesteld en zullen daarom worden veroordeeld in de proceskosten daarvan. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten van het geding in incidenteel hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
principaal hoger beroep:
-
griffierecht € 5.689
-
salaris advocaat € 8.856 (tarief VI × 2 punten)
totaal : € 14.545
incidenteel hoger beroep:
- salaris advocaat € 4.428 (tarief VI × 2 punten x 0,5)
totaal : € 4.428
6 Beslissing
Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de Verzekeraars in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 14.545 en op € 178 voor nasalaris, te vermeerderen met € 92 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de Verzekeraars vastgesteld op € 4.428 en op € 178 voor nasalaris, te vermeerderen € 92 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt en te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. de Stigter, J.W. Hoekzema en J.M. van den Berg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2025.