Terug naar bibliotheek
Centrale Raad van Beroep
ECLI:NL:CRVB:2025:1483 - Centrale Raad van Beroep - 7 oktober 2025
Uitspraak
ECLI:NL:CRVB:2025:1483•7 oktober 2025
Uitspraak inhoud
Datum uitspraak: 7 oktober 2025
25/404 PW, 25/405 PW, 25/406 PW en 25/407 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 januari 2025, 23/1213 en de uitspraak van 14 januari 2025, 23/2590, 23/3171 en 23/9345
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N. Talhaoui, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank.
OVERWEGINGEN
In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij twee brieven van 6 maart 2025 is de gemachtigde van appellante erop gewezen dat in de zaak met kenmerk 25/404 PW alsmede in de zaak met kenmerk 25/405 PW een griffierecht van € 143, - is verschuldigd, en is medegedeeld dat deze bedragen uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brieven op de in die brieven genoemde bankrekening moeten zijn bijgeschreven. De zaken 25/406 PW en 25/407 PW zijn als samenhangend met 25/405 PW aangemerkt en in die zaken is geen griffierecht geheven.
Bij twee aangetekende brieven van 7 april 2025 is de gemachtigde van appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van de griffierechten in beide zaken en is medegedeeld dat de verschuldigde bedragen binnen vier weken na de datum van deze brieven dienen te zijn bijgeschreven op de in die brieven genoemde bankrekening dan wel contant moeten zijn betaald. Daarbij is in beide brieven erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat de (hoger) beroepen niet inhoudelijk behandeld kunnen worden.
De termijn is verstreken en het griffierecht is in beide zaken niet betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. De hoger beroepen zijn kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart de hoger beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2025.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) A. Giesen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.