Terug naar bibliotheek
Centrale Raad van Beroep

ECLI:NL:CRVB:2025:1435 - Centrale Raad van Beroep - 24 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:CRVB:2025:143524 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

24/1812 WIA

Datum uitspraak: 24 september 2025

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 juni 2024, 23/2598 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A. Bosveld, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Appellante heeft nadere informatie ingediend waarop het Uwv met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gereageerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bosveld. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

Inleiding

  1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1. Appellante heeft voor het laatst gewerkt als begeleider en omloop assistente voor gemiddeld 28,83 uur per week. Op 12 juli 2017 heeft zij zich ziekgemeld met belemmerende gezondheidsklachten. Na afloop van de wettelijke wachttijd heeft zij per 9 oktober 2019 tot en met 8 oktober 2021 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangen in de vorm van een loongerelateerde WGA-uitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Vanaf 9 oktober 2021 is aan appellante een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

1.2. In het kader van een herbeoordeling heeft een onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts van het Uwv. Deze verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellante neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 maart 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk maar wel in staat is tot het verrichten van voorbeeldfuncties. Berekend is dat appellante 33,78% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft bij besluit van 8 april 2022 de WGAloonaanvullingsuitkering van appellante beëindigd per 9 juni 2022 omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%.

1.3. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante op een hoorzitting gesproken en aansluitend lichamelijk en psychisch onderzocht. Voorts heeft deze arts nadere informatie opgevraagd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid op enkele punten aan te scherpen. De aanvullende beperkingen zijn neergelegd in een FML van 24 maart 2023. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat ook met de gewijzigde FML de eerder geselecteerde functies nog altijd geschikt zijn voor appellante. Wel heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het maatmanloon opnieuw berekend. Afgezet tegen drie functies met de hoogste loonwaarde is een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 37,13%, waardoor appellante recht heeft op een WIA-uitkering. Het Uwv heeft bij besluit van 3 april 2023 (bestreden besluit 1) het bezwaar van appellante gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid per 9 juni 2022 is vastgesteld op 37,13%. Dit betekent dat de WIA-uitkering van appellante per 9 juni 2022 wordt voortgezet naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 37,13%.

Uitspraak van de rechtbank

2.1. In beroep heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar van 16 mei 2023 (bestreden besluit 2) ingebracht waarin het bezwaar van appellante opnieuw gegrond is verklaard. Hieraan ligt ten grondslag dat er geen aanleiding is om het medisch en arbeidskundig standpunt te herzien. Wel heeft het Uwv aanleiding gezien om de ingangsdatum van de mate van arbeidsongeschiktheid te wijzigen. Appellante wordt met ingang van 16 februari 2022 voor 37,13% arbeidsongeschikt beschouwd. Omdat zij voorafgaand aan deze datum 80 tot 100% arbeidsongeschikt was, geldt op grond van artikel 60, derde lid, van de Wet WIA gedurende 24 maanden geen inkomenseis. Deze periode van 24 maanden vangt aan op 8 april 2022 en eindigt bij ongewijzigde omstandigheden per 1 mei 2024. Bij ongewijzigde omstandigheden zal de hoogte van de WIA-uitkering tot 1 mei 2024 niet wijzigen en zal appellante tot 1 mei 2024 een WGAloonaanvullingsuitkering ontvangen.

2.2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht het beroep van appellante mede betrekking heeft op bestreden besluit 2. Het beroep tegen bestreden besluit 2 heeft de rechtbank ongegrond verklaard en daarmee in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Het is gebaseerd op dossieronderzoek, anamnese, psychisch en lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts (bezwaar en beroep), de gronden in het bezwaarschrift en tijdens de hoorzitting verkregen en de medische informatie afkomstig van de behandelend sector. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsartsen waren bekend met de rechterschouderproblematiek en als gevolg daarvan ook van de linkerarmklachten. In de FML is rekening gehouden met de klachten van de rechterschouder en van de rechter- en linkerarm. Voor de verminderde kracht in de rechterarm zijn beperkingen vastgesteld in verband met tillen, dragen, duwen en trekken, frequent reiken en de knijp- en grijpkracht. Daaraan toegevoegd zijn beperkingen voor het maken van schroefbewegingen met de rechterarm en voor het boven schouderhoogte actief zijn. De brief van de revalidatiearts van 6 oktober 2023 geeft geen aanleiding voor meer beperkingen. Bij het psychisch onderzoek zijn bij appellante geen afwijkingen gevonden die een beperking voor het uiten van eigen gevoelens en het samenwerken kan verklaren. Wel is aanleiding gezien om, gelet op de prikkelbaarheid en de psychische kwetsbaarheid bij appellante, beperkingen in de FML toe te voegen voor het omgaan met conflicten en veelvuldige deadlines en productiepieken. Het Uwv heeft de functionele mogelijkheden van appellante juist vastgesteld. Uitgaande van de FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat in verband met de schouderproblematiek de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellante. Het Uwv heeft met juistheid een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 37,13%.

Het standpunt van appellante

3.1. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Als gevolg van een verkeersongeval heeft appellante een ernstige blessure opgelopen aan haar rechterschouder waaraan zij blijvende bewegingsbeperkingen en permanente pijnklachten in rechterschouder en -arm heeft overgehouden. Zij is niet in staat haar rechterarm tot aan schouderhoogte te bewegen, laat staan boven schouderhoogte. Haar rechterarm kan zij niet gebruiken voor het tillen en dragen van voorwerpen. De knijp- en grijpkracht rechts is beperkt. Zij doet alles met haar linkerarm. Door overbelasting van deze arm heeft zij ook daarvan (pijn)klachten en krachtverlies, gepaard met tintelingen gekregen. In feite moet appellante als eenarmig beschouwd worden. Medisch gezien is een eindsituatie bereikt. De beweeglijkheid van de nek is eveneens beperkt. Daarnaast zijn de psychische klachten onderschat. Vanwege haar klachten acht appellante zich niet in staat de geduide functies te verrichten. In de functie van administratief medewerker dient men boven schouderhoogte actief te zijn waarbij zittend een aantal malen per uur een poststuk tot 5 kilogram getild en gedragen dient te worden. Voor appellante is het evenmin mogelijk om met uitsluitend links tot 5 kilogram te tillen. De motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellante daarbij kan gaan staan, is een toelichting die de overschrijding van de belastbaarheid niet wegneemt. Appellante acht zich volledig arbeidsongeschikt. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante nog een brief van 12 maart 2025 van de fysiotherapeut ingezonden.

Het standpunt van het Uwv

3.2. Het Uwv heeft met een rapport van 22 april 2025 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd en verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.

Het oordeel van de Raad

4.1. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht bestreden besluit 2, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 16 februari 2022 is vastgesteld op 37,13%, in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

4.2. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in de kern een herhaling van wat eerder in beroep is aangevoerd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden gemotiveerd besproken. De Raad kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank en onderschrijft het daarop gebaseerde oordeel. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.

4.3. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep waren op de hoogte van de rechterschouderproblematiek en de gevolgen die deze problematiek heeft voor het bewegingsapparaat van appellante, zoals de armen, nek, rug en handen. De onderzoeken van de verzekeringsartsen zijn, gezien de beschreven onderzoekshandelingen, specifiek hierop gericht geweest. Het standpunt van appellante dat zij door haar rechterschouderklachten eenarmig is omdat zij alles met de linkerarm doet en waardoor zij zich volledig arbeidsongeschikt acht, vindt geen steun in de informatie van de revalidatiearts van 6 oktober 2023. De revalidatiearts heeft vermeld dat bij appellante sprake is van een bewegingsbeperking door haar schouderletsel van de anteflexie en abductie (actief tot maximaal 70-80 graden) van haar rechterschouder waardoor zij haar arm niet goed voor en naast haar lichaam kan heffen. Als dit nodig is voor de specifiek genoemde belastingen (tillen en reiken), dan ontstaan volgens de revalidatiearts daarin beperkingen. Hieruit blijkt niet dat de rechterschouder en -arm in het geheel niet gebruikt kunnen worden. De door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen in de FML van 24 maart 2023 zijn in lijn met de informatie van de revalidatiearts. Op basis van de onderzoeksbevindingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat appellante beperkt is in de bewegingen van de rechterschouder bij exorotatie, abductie en elevatie. Daartoe heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep beperkingen vastgesteld voor reiken rechts (tot 60 centimeter), frequent reiken tijdens het werk (beiderzijds elk uur 600 keer), duwen en trekken (15 kilogram), en tillen en dragen tijdens het werk (5 kilogram). Appellante is voorts sterk beperkt voor het boven schouderhoogte actief zijn waarbij het heffen van de rechterarm niet mogelijk wordt geacht boven 60 graden. Met de linkerarm kan zij wel tot één minuut aaneen boven schouderhoogte heffen. In het rapport van 30 oktober 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd toegelicht dat de revalidatiearts, gezien de mogelijkheid tot het voorwaarts en zijwaarts tot 70-80 graden heffen, tot een iets ruimere belastbaarheid komt, waaronder het reiken, dan is vastgesteld in de FML. Met de rapporten van 24 maart 2023, 30 oktober 2023 en 22 mei 2025 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat met de beperkingen in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen in de FML van 24 maart 2023 voldoende tegemoet wordt gekomen aan de schouderproblematiek van appellante. Dat geldt ook voor de andere lichamelijke klachten (nek, rug, handen en benen) en psychische klachten van appellante. Voor de grond dat de psychische beperkingen onvoldoende tegemoet komen aan haar klachten, heeft appellante ook in hoger beroep geen medische informatie ingebracht.

4.4. Uitgaande van de juistheid van de FML wordt geoordeeld dat de functies van administratief medewerker (document scannen) (SBC-code 315133), administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code 111010) die ten grondslag zijn gelegd aan de bij het bestreden besluit vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid voor appellante geschikt zijn. Daarvoor wordt verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 4 april 2022 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 maart 2023. Met het rapport van 20 februari 2024 en de motiveringen bij de signaleringen in de Resultaat functiebeoordeling van 28 maart 2023, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende uiteengezet dat het leggen van poststukken tot 5 kilogram in de functie administratief medewerker van appellante gevergd kan worden door dit met de linkerhand te doen dan wel dat appellante zo nodig kan gaan staan om de post in het postvak te leggen. Deze motivering wordt gevolgd.

Conclusie en gevolgen

  1. Uit 4.2 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

  2. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van D. Semiz als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025.

(getekend) E. Dijt

(getekend) D. Semiz