ECLI:NL:CRVB:2025:1434 - Centrale Raad van Beroep - 24 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
24/2591 WIA
Datum uitspraak: 24 september 2025
Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 10 oktober 2024, 24/1803 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 7 september 2023 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft nog een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 augustus 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akdeniz. Het Uwv heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
OVERWEGINGEN
Inleiding
- Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1. Appellant heeft voor het laatst gewerkt als magazijnmedewerker voor 39,54 uur per week. Op 9 september 2021 heeft hij zich ziekgemeld met rechterduimletsel na een arbeidsongeval. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 22 augustus 2023. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 4 oktober 2023 geweigerd appellant met ingang van 7 september 2023 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2. Bij besluit van 22 maart 2024 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
- De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig geweest en is er geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts heeft bij onderzoek aan de rechterduim van appellant vastgesteld dat de stomp er goed en rustig uit zag, dat appellant alle bewegingen kon maken en appellant alleen bepaalde grijpbewegingen nog als pijnlijk ervaarde. Met de niet ter discussie staande pijnklachten aan zijn rechterduim is voldoende rekening gehouden. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn standpunt dat beperkingen aangenomen hadden moeten worden vanwege zijn mentale klachten. De verzekeringsarts heeft namelijk op het spreekuur vastgesteld dat appellant slechts milde psychische klachten heeft. Appellant heeft te kennen gegeven dat hij moeite heeft met zijn duim en het ongeval en dat hij zich schaamt voor zijn rechterduim. Appellant heeft zich echter niet onder behandeling laten stellen voor zijn mentale klachten en ter onderbouwing van zijn standpunt ook geen (medische) informatie overgelegd waaruit kan blijken dat beperkingen moeten worden aangenomen voor die klachten. De rechtbank heeft gelet op de voldoende onderbouwing door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen grond gezien voor het oordeel dat de voor appellant geselecteerde functies niet geschikt zijn voor hem.
Het standpunt van appellant
3.1. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Daartoe heeft appellant aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met de uit zijn mentale en fysieke problemen voortkomende beperkingen, waardoor de arbeidsdeskundige is uitgegaan van onjuiste informatie.
Het standpunt van het Uwv
3.2. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Het oordeel van de Raad
- De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1. Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies.
4.2. De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep getrokken conclusie. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat ook in hoger beroep niet met medische stukken is onderbouwd dat appellant op de datum in geding verdergaand beperkt was dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen.
Conclusie en gevolgen
-
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
-
Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van C.E.A. Tessemaker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) C.E.A. Tessemaker