ECLI:NL:CRVB:2025:1419 - Beëindiging ZW-uitkering na toegenomen klachten bij ongewijzigde WIA-geschiktheid - 24 september 2025
Uitspraak
Essentie
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat een ZW-uitkering terecht is beëindigd, ondanks toegenomen medische klachten na een eerdere WIA-beoordeling. De appellant bleef immers in staat om de destijds in het kader van de WIA geselecteerde functies te verrichten.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
24/2583 ZW
Datum uitspraak: 24 september 2025
Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank ZeelandWestBrabant van 23 februari 2024 (aangevallen tussenuitspraak) en tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 oktober 2024, 21/3935 (aangevallen einduitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 22 februari 2021 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat de eerder in het kader van de WIAbeoordeling geselecteerde functies te verrichten. De Raad volgt dit standpunt van appellant niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft nog aanvullende gronden ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 augustus 2025. Voor appellant is mr. Akdeniz verschenen. Het Uwv heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
OVERWEGINGEN
Inleiding
- Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1. Appellant was werkzaam als industrieel schoonmaker en heeft zich op 25 september 2017 ziekgemeld. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv bij besluit van 4 september 2019 geweigerd aan appellant met ingang van 23 september 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn laatste werk als industrieel schoonmaker, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies.
1.2. Het Uwv heeft appellant per 23 september 2019 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Naar aanleiding van een melding van toegenomen klachten per 7 januari 2021 heeft in het kader van de Wet WIA onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. Op de toegenomen knieklachten na is er geen aanleiding gezien om af te wijken van de eerder per 23 september 2019 vastgestelde belastbaarheid. Het Uwv heeft bij besluit van 1 maart 2022 geweigerd appellant met ingang van 7 januari 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met passende functies minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 27 juli 2022 heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 3 februari 2024 het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Bij uitspraak van 29 januari 2025
1.3. Naar aanleiding van de melding van toegenomen klachten per 7 januari 2021 heeft in het kader van mogelijke aanspraken op grond van de Ziektewet (ZW) van appellant op 15 februari 2021 een telefonisch spreekuur met een arts van het Uwv plaatsgevonden. Deze arts heeft geconcludeerd dat ten opzichte van de eerdere WIA-beoordeling verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen in verband met knieklachten. De overige beperkingen zijn niet gewijzigd. Appellant is per 22 februari 2021 geschikt geacht voor de eerder per 23 september 2019 geselecteerde functies van textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (SBCcode 111160) en productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBCcode 111180). Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 19 februari 2021 de ZWuitkering van appellant per 22 februari 2021 beëindigd.
1.4. Bij besluit van 26 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
- Bij de aangevallen tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek en dat geen twijfel bestaat aan de medische inhoudelijke beoordeling. Appellant heeft te kennen gegeven dat de verslechtering vooral op het psychische vlak ziet en heeft daarbij verwezen naar informatie van I-psy. Naar het oordeel van de rechtbank bevatten de brieven van 22 oktober 2020 en 12 april 2021 van I-psy geen nieuwe informatie in vergelijking met de WIA-beoordeling. De brieven van I-psy van 19 augustus 2021 en 1 juni 2022 bevatten weinig nieuwe medische informatie, omdat de inhoud van deze brieven een herhaling is van eerdere brieven en de al bekende PTSS-klachten en depressieve klachten, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verwoord in het rapport van 5 januari 2022. De hallucinaties waar appellant last van heeft, leiden niet tot meer beperkingen, omdat deze klacht I-psy geen aanleiding gaf om de diagnoses bij te stellen of het behandelplan aan te passen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat, voor zover appellant stelt dat zijn psychische gezondheid verslechterd is na het overlijden van zijn vrouw in het voorjaar van 2022, dit na de datum in geding is en hier in de beoordeling daarom geen rekening mee kan worden gehouden. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de functies van productie- en montagemedewerker en assembly operator binnen de belastbaarheid van appellant passen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep evenwel onvoldoende gemotiveerd dat de functie van wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053) geschikt is voor appellant. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen.
2.1. Het Uwv heeft van de geboden gelegenheid het gebrek te herstellen gebruik gemaakt. Daartoe heeft het Uwv een rapport van 13 maart 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
2.2. Bij de aangevallen einduitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv met de aanvullende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat ook de functie van wikkelaar (nieuw en revisie) en de reservefuncties geschikt zijn voor appellant. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Het standpunt van appellant
3.1. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.
Het standpunt van het Uwv
3.2. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Het oordeel van de Raad
- De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de hersteldverklaring in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1. Op grond van artikel 19 van de ZW heeft een betrokkene recht op een ZW-uitkering als hij ongeschikt is voor ‘zijn arbeid’. Volgens vaste rechtspraak wordt met ‘zijn arbeid’ bedoeld het laatst verrichte werk voorafgaand aan de ziekmelding. Dit is de hoofdregel.
4.2. Een uitzondering hierop wordt aangenomen in de situatie dat eerder een WIAbeoordeling heeft plaatsgevonden, betrokkene niet in enig werk heeft hervat en zich vervolgens weer ziek heeft gemeld. In een dergelijke situatie geldt het toetsingskader zoals uiteen is gezet in de uitspraak van de Raad van 23 december 2022.
4.3. Aan deze voorwaarden is in ieder geval voldaan als de (verzekerings)arts in het kader van de nieuwe ziekmelding vaststelt dat de medische beperkingen niet zijn toegenomen. Deze vaststelling is dan voldoende om een beëindiging van de ZW-uitkering op grond van artikel 19 van de ZW te kunnen dragen. Indien de medische beperkingen van betrokkene ten opzichte van de WIA-beoordeling op een of meer punten van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn toegenomen, dan moet worden beoordeeld in hoeverre dit consequenties heeft voor de geschiktheid van de oorspronkelijk bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies.
4.4. In het geval van appellant is niet in geschil dat de beperkingen van appellant sedert de oorspronkelijke WIA-beoordeling per 23 september 2019 zijn toegenomen. Partijen verschillen van mening over de vraag of de beperkingen per 22 februari 2021 door het Uwv juist zijn vastgesteld en of appellant daarmee geschikt is gebleven voor de hem eerder per 23 september 2019 voorgehouden WIA-functies.
4.5. De beroepsgrond dat het onderzoek niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden, omdat de primaire beoordeling door een verzekeringsarts in opleiding is uitgevoerd, slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak van de Raad kan van een verzekeringsgeneeskundige beoordeling in het kader van artikel 19 van de ZW niet worden gezegd dat deze niet voldoet aan de daaraan te stellen kwaliteitseisen om de enkele reden dat het primaire onderzoek is verricht door een verzekeringsarts in opleiding.
4.6. De overige gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep getrokken conclusie. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat de Raad in zijn uitspraak van 29 januari 2025,
4.7. Het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen wordt afgewezen. Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat hier geen aanleiding toe.
Conclusie en gevolgen
-
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen einduitspraak worden bevestigd, voor zover aangevochten. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
-
Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen einduitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van C.E.A. Tessemaker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) C.E.A. Tessemaker
CRvB 29 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:175.
CRvB 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2672.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 16 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3185.
CRvB 29 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:175.