Terug naar bibliotheek
Centrale Raad van Beroep

ECLI:NL:CRVB:2025:1417 - CRvB bevestigt weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch en arbeidskundig onderzoek - 24 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:CRVB:2025:141724 september 2025

Essentie

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat een WIA-uitkering terecht is geweigerd wegens een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35%. De medische en arbeidskundige onderzoeken door het UWV worden als zorgvuldig en voldoende gemotiveerd beschouwd, ook na de inbreng van nadere medische informatie door appellante.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

24/2152 WIA

Datum uitspraak: 24 september 2025

Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 augustus 2024, 24/1601 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 23 januari 2023 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer medische beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft, mr. R.A. Remport Urban, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Appellante heeft nadere stukken ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Remport Urban. Als tolk is verschenen A.E. Czudar. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.C.M. Levels.

OVERWEGINGEN

Inleiding

  1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1. Appellante heeft gewerkt als productiemedewerker voor gemiddeld 35,38 uur per week. Op 5 april 2017 heeft zij zich ziekgemeld met klachten van de nek en schouders bij fysieke (over)belasting, clusterhoofdpijn, visusklachten en incontinentie klachten. Bij besluit van 4 maart 2019, gehandhaafd bij besluit van 19 september 2019, heeft het Uwv geweigerd appellante na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 3 april 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is. Bij uitspraak van 22 oktober 2020[1] heeft de rechtbank het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.

1.2. Appellante heeft vervolgens als schoonmaakster gewerkt voor 38 uur per week. Op 25 januari 2021 heeft zij zich ziekgemeld met klachten van hoesten en hoofdpijn. De aan appellante toegekende uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) heeft het Uwv vanaf 17 maart 2021 beëindigd omdat zij weer geschikt was voor haar maatgevende arbeid. Na bezwaar van appellante is de ZW-uitkering alsnog voortgezet.

1.3. Na afloop van de wettelijke wachttijd heeft een WIA-beoordeling plaatsgevonden. In dit kader heeft appellante op 26 januari 2023 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen van de ziektebeelden waarvoor in 2019 een verminderde belastbaarheid werd aangenomen. Appellante heeft incontinentieklachten, tendomyogene nek- en schouderklachten, knieklachten, doofheid AD en tinnitus, clusterhoofdpijn en een visuele stoornis. De verzekeringsarts heeft de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) uit 2019 aangescherpt als gevolg van restklachten als gevolg van een COVID-infectie in november 2021. Naast de beperkingen zoals deze zijn weergegeven in de FML van 8 februari 2019, gelden per 23 januari 2023 ook beperkingen voor zware fysieke belastingen in het algemeen en voor werken in een stoffige omgeving als gevolg van de long-COVID en astmatische bronchitis. Appellante is belastbaar met inachtneming van de beperkingen neergelegd in een FML van 27 januari 2023. Na onderzoek door een arbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 19 april 2023 geweigerd om appellante per 23 januari 2023 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%.

1.4. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 25 januari 2024 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 11 januari 2024 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 23 januari 2024 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 11 januari 2024 de FML aangescherpt vanwege beperkingen in verband met beroepsmatig vervoer, klimmen en het dragen van zware beschermende middelen en strakke kleding rondom de borstkas. Voor het overige heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien om af te wijken van de door de verzekeringsarts opgestelde FML. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de functie administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) niet geschikt is vanwege de beheersing van de Nederlandse taal. De resterende vier functies blijven geschikt voor appellante. Uiteindelijk wordt de schatting gebaseerd op de functies lader/losser (SBC-code 111220), productiemedewerker industrie, samensteller van producten (SBC-code 111180), assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (SBC-code 267071) en productiemedewerker confectie, kleermaker (SBC-code 272042). Op basis van de drie functies met de hoogste lonen is de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 9,56%, waarmee de mate van arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%.

Uitspraak van de rechtbank

  1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Er is rekening gehouden met de knie- en longklachten, de lichte gehoorvermindering, het medicijngebruik, de borstklachten en de klachten van incontinentie waarvoor beperkingen zijn aangenomen in de rubrieken persoonlijk functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. Voor de slaapproblemen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat appellante in januari 2023 bij de huisarts heeft aangegeven dat het slapen goed gaat. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor het gebruik van Xanax beperkingen aangenomen wat betreft persoonlijk risico, beroepsmatig vervoer en klimmen. Wat betreft beperking voor cognitieve functies en samenwerken hebben de verzekeringsartsen bij het onderzoek ten aanzien van aandacht, concentratie en overige cognitieve functies geen bijzonderheden waargenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat een beperking voor het vasthouden van de aandacht had moeten worden aangenomen. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat ervan mag worden uitgegaan dat er een toilet met mogelijkheid tot verschonen in de nabijheid van de werkplek is.

Standpunt van appellante

3.1. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft aangevoerd dat zij diverse beperkingen heeft als gevolg van gehoorschade, urine-incontinentie, rug- en knieklachten, bronchiale astma, visusklachten, borstklachten, gynaecologische klachten, psychische klachten, slaapproblemen, duizeligheid, nekklachten en longproblemen. Hiermee is onvoldoende rekening gehouden in de FML. Door deze beperkingen kan zij geen arbeid verrichten. De voor haar geselecteerde functies zijn niet geschikt. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt nadere medische informatie uit Hongarije ingebracht.

Standpunt van het Uwv

3.2. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.

4.2. Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.

4.3. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden in beroep. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep getrokken conclusies. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.

4.4. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 11 januari 2024 uitgebreid gerapporteerd over de klachten die appellante in bezwaar naar voren heeft gebracht. Daarbij heeft deze arts alle informatie van de behandelend sector zowel uit Nederland als uit Hongarije bij de beoordeling betrokken. Vervolgens is deze verzekeringsarts ingegaan op elk van de klachten afzonderlijk en heeft daarbij helder en overtuigend uiteengezet tot welke beperkingen deze klachten leiden. In alle rubrieken van de FML heeft deze arts voor de klachten van appellante beperkingen vastgesteld. Deze motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt onderschreven. De door appellante in hoger beroep ingebrachte medische informatie leidt niet tot een ander oordeel. Arbeidskundige beoordeling

4.5. Uitgaande van de juistheid van de FML van 11 januari 2024 wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

  1. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om aan appellante per 23 januari 2023 een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.

  2. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van D. Semiz als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025.

(getekend) E. Dijt

(getekend) D. Semiz

Rb. Oost-Brabant 22 oktober 2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:5124.


Voetnoten

Rb. Oost-Brabant 22 oktober 2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:5124.