ECLI:NL:CRVB:2025:1415 - WIA-uitkering: telefonisch spreekuur kan voldoende zorgvuldig zijn voor medische beoordeling - 24 september 2025
Uitspraak
Essentie
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de WIA-uitkering terecht is beëindigd. Een telefonisch spreekuur kan volstaan voor een zorgvuldig medisch onderzoek als de verzekeringsarts dit voldoende motiveert, bijvoorbeeld door te wijzen op een recent, uitgebreid fysiek onderzoek en ongewijzigde klachten.
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
24/1816 WIA
Datum uitspraak: 24 september 2025
Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 juni 2024, 23/1064 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 10 mei 2023 heeft beëindigd, omdat appellante per 4 september 2022 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer medische beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op de nadere gronden van appellante heeft het Uwv gereageerd met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2025. Namens appellante is verschenen mr. Akdeniz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
OVERWEGINGEN
Inleiding
- Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als cliëntbegeleider voor gemiddeld 26,50 uur per week. Appellante heeft zich ziekgemeld vanwege klachten na een haar overkomen autoongeluk op 12 februari 2020. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 januari 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 19 januari 2022 geweigerd appellante met ingang van 4 februari 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2. Appellante heeft gemeld dat zij vanaf 24 januari 2022 gedurende vier dagen per week een multidisciplinaire revalidatie volgt. Naar aanleiding van deze melding heeft een verzekeringsarts geconcludeerd dat appellante vanaf 24 januari 2022 geen benutbare mogelijkheden heeft door een ontbrekende beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt wegens een reguliere medische therapie met een aanzienlijk tijdsbeslag. Bij besluit van 10 februari 2022 heeft het Uwv appellante per 4 februari 2022 tot 3 september 2022 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. Bij besluit van 13 juli 2022 heeft het Uwv bepaald dat de loongerelateerde WGAuitkering per 4 september 2022 wordt omgezet naar een WGAloonaanvullingsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%. De ex-werkgever heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Omdat aan het besluit van 13 juli 2022 geen actueel sociaal medisch oordeel ten grondslag lag, is alsnog een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. In dat kader heeft een telefonisch spreekuur door een verzekeringsarts plaatsgevonden. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een FML van 22 december 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens, zo blijkt uit het rapport van 6 februari 2023, functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 19,60%. Bij brieven van 8 maart 2023 heeft het Uwv de ex-werkgever en appellante op de hoogte gesteld van het voornemen om het besluit van 13 juli 2022 te herzien, in die zin dat appellante geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA omdat zij op 4 september 2022 minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. De exwerkgever heeft op dit voornemen gereageerd en kenbaar gemaakt zich in dit voornemen te kunnen vinden. Appellante heeft niet gereageerd. Bij besluit van 29 maart 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van de ex-werkgever gegrond verklaard, de mate van arbeidsongeschiktheid per 4 september 2022 vastgesteld op 19,60% en de WIAuitkering zes weken na de dag waarop de beslissing op bezwaar is bekendgemaakt beëindigd omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Uitspraak van de rechtbank
- De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank volgt het standpunt van het Uwv dat een telefonisch spreekuur niet betekent dat het onderzoek onzorgvuldig is verricht. De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 januari 2023
[1] geoordeeld dat een spreekuur meestal in fysieke vorm zal plaatsvinden, maar ook een spreekuur dat telefonisch is verricht, voldoende kan zijn om aan het zorgvuldigheidsvereiste te voldoen. Zo nodig zal de verzekeringsarts moeten (kunnen) motiveren waarom van een fysiek (lichamelijk en/of psychisch) onderzoek kon worden afgezien, zeker als op dat gebied gronden zijn aangevoerd. Het Uwv heeft voldoende gemotiveerd waarom van een fysiek spreekuur is afgezien. De verzekeringsarts achtte zich vanwege het medisch beeld en het dossier voldoende in staat om appellante met een spreekuur te bevragen. Appellante heeft ook ingestemd met een telefonisch spreekuur. Daarbij heeft de verzekeringsarts de door appellante omschreven klachten als uitgangspunt genomen voor de beperkingen en is daar niet van afgeweken. Ook tijdens een telefoongesprek is het mogelijk om de concentratie en de stemming van appellante te bevragen. De verzekeringsarts heeft het psychisch onderzoek inzichtelijk weergeven in het medisch rapport. Er is geen aanleiding om beperkingen voor eigen gevoelens uiten en het vasthouden van de aandacht aan te nemen, omdat niet onderbouwd is dat er sprake is van een psychische stoornis. Noch is onderbouwd dat er aanvullende beperkingen moeten worden aangenomen voor het buigen, duwen en trekken. Dat geldt ook voor de enkele stelling dat bij nek- en schouderklachten in het algemeen gesteld vaak een beperking op trilbelasting wordt aangenomen. Bovendien komt deze belasting niet voor in de geselecteerde functies. Met de FML van 22 december 2022 heeft de verzekeringsarts voldoende rekening gehouden met de klachten van appellante, juist omdat de verzekeringsarts dezelfde beperkingen heeft opgenomen als in de eerdere FML (per einde wachttijd van 13 januari 2022) van kort vóór de revalidatiebehandeling.
Het standpunt van appellante
3.1. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft daartoe herhaald aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht omdat er geen fysiek spreekuur is geweest met lichamelijk onderzoek. Voorts heeft de verzekeringsarts tijdens het telefonisch spreekuur onvoldoende doorgevraagd. De beperkingen zoals neergelegd in de FML komen onvoldoende tegemoet aan de lichamelijke en psychische klachten. Als gevolg van het kop-staartongeluk heeft appellante pijnklachten aan de schouder, nek en rug en hoofdpijnklachten waardoor zij slecht slaapt. Er is voldoende medische informatie, zoals van de revalidatiearts, op grond waarvan de whiplashklachten als gevolg van dit ongeval kunnen worden geobjectiveerd. Het traject “anders doen” werd niet afgerond, omdat zij meer klachten kreeg. Daarnaast heeft zij psychische klachten. Bij enige stress krijgt appellante meer lichamelijke klachten waardoor zij krampachtiger gaat bewegen. Ook hiermee is onvoldoende rekening gehouden in de FML. Omdat er in de FML onvoldoende beperkingen zijn neergelegd, is de arbeidsdeskundige bij het selecteren van de voor appellante passende functies uitgegaan van een onjuist uitgangspunt. Vanwege haar fysieke, mentale en cognitieve klachten acht appellante zich niet in staat de voor haar geselecteerde functies te verrichten.
Het standpunt van het Uwv
3.2. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en heeft een rapport van 19 mei 2025 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend. In dat rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader toegelicht dat in dit geval kon worden afgezien van het houden van een fysiek spreekuur.
Het oordeel van de Raad
- De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1. Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep gelet op de uitspraak van 18 januari 2023, voldoende heeft gemotiveerd waarom van een fysiek spreekuur kon worden afgezien en kon worden volstaan met een telefonisch spreekuur. Daartoe heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep benadrukt dat appellante in het kader van een aanvraag om een WIA-uitkering op 12 januari 2022 uitgebreid is onderzocht door een verzekeringsarts waarbij geen lichamelijke afwijkingen werden gevonden wat niet ongebruikelijk is bij een Whiplash Associated Disorder (WAD). Uit het onderzoek van de verzekeringsarts op 15 december 2022 blijkt niet dat er sinds het onderzoek in januari 2022 sprake is van toegenomen klachten en beperkingen, waardoor er geen noodzaak was tot nieuw lichamelijk onderzoek. Deze motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat appellante bij het medisch onderzoek in januari 2022 uitgebreid is onderzocht waarbij tijdens de anamnese de klachten, behandeling, medicatiegebruik en het dagverhaal zijn uitgevraagd. Tijdens het telefonisch spreekuur op 14 december 2022 is eveneens een uitgebreide anamnese afgenomen, zodat een goed beeld bestond van de klachten en beperkingen en het beloop ervan.
4.3. Met de rechtbank wordt eveneens geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante. De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn een herhaling van wat zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden volledig onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. De verzekeringsarts heeft in het rapport van 22 december 2022 betrokken dat bij appellante aanhoudende WAD-klachten bestaan waarvoor geen duidelijk anatomisch substraat is gevonden. Voor deze lichamelijke klachten heeft de verzekeringsarts diverse beperkingen vastgesteld in de rubrieken fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. In verband met de psychische klachten is appellante aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en het omgaan met conflicten. Daarnaast heeft de verzekeringsarts het noodzakelijk gevonden dat ter bescherming tegen overbelasting, in de FML een taakbegrenzing in het werk qua zwaarte, hoeveelheid en tijd wordt opgenomen. Vanwege het medicatiegebruik is appellante beperkt voor het beroepsmatig besturen van een voertuig. Daarnaast is appellante beperkt geacht voor het werken in de nacht en voor wisselende diensten. Met de rapporten van 22 december 2022 en 19 mei 2025 hebben de verzekeringsartsen inzichtelijk en toereikend gemotiveerd dat er geen aanleiding is om uit te gaan van verdergaande beperkingen dan opgenomen in de FML van 22 december 2022. In hoger beroep heeft appellante geen nadere medische informatie overgelegd ter onderbouwing van verdergaande lichamelijke en psychische klachten op de datum in geding.
Arbeidskundige beoordeling
4.4. Uitgaande van de juistheid van de FML van 22 december 2022 ziet de Raad ook geen aanleiding om te twijfelen aan het oordeel van de arbeidsdeskundige dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellante.
Conclusie en gevolgen
-
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
-
Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van D. Semiz als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025.
(getekend) E. Dijt
(getekend) D. Semiz
CRvB 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:104.