ECLI:NL:CRVB:2025:1411 - CRvB bevestigt weigering WIA-uitkering bij arbeidsongeschiktheid onder de 35% - 24 september 2025
Uitspraak
Essentie
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv een WIA-uitkering terecht heeft geweigerd. De medische beperkingen, vastgelegd in de FML na bezwaar, en de daarop gebaseerde geselecteerde functies zijn deugdelijk onderbouwd, waardoor het arbeidsongeschiktheidspercentage terecht onder de 35% is vastgesteld.
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 17 december 2024, 24/3040 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 24 september 2025
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 18 augustus 2020 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIAuitkering heeft toegekend.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het Uwv heeft een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 augustus 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.
OVERWEGINGEN
Inleiding
- Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1. Appellante heeft voor het laatst gewerkt als magazijnmedewerker voor 38 uur per week. Op 3 augustus 2018 heeft zij zich ziekgemeld. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 juli 2023. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 26 juli 2023 geweigerd appellante met ingang van 18 augustus 2020 een WIAuitkering toe te kennen, omdat zij 0%, en daarom minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2. Bij besluit van 12 juni 2024 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 15 mei 2024 een gewijzigde FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft twee functies laten vervallen in verband met overschrijdingen op hand- en vingergebruik. Hij heeft in plaats daarvan twee nieuwe functies geselecteerd en het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellante berekend op 23,27%.
Uitspraak van de rechtbank
- De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en navolgbaar heeft gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat om meer of verdergaande beperkingen vast te stellen voor de hand- en rugklachten van appellante. Ook de grond dat ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen op item 2.12.4 (doorgaans geen contact met collega’s), slaagt niet. In de FML van de door appellante in een eerdere procedure ingeschakelde verzekeringsarts Van Arkel is hier geen beperking op aangenomen en in dit rapport is ook niet vermeld dat appellante is aangewezen op werk waarin doorgaans geen direct contact met collega’s vereist is. De rechtbank heeft appellante ook niet gevolgd in de grond dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen, omdat zowel de psychische als fysieke klachten zijn onderkend en daar ook verschillende beperkingen voor zijn aangenomen. Dat daarnaast nog een urenbeperking nodig is op energetische gronden vanwege de combinatie van klachten is door appellante onvoldoende onderbouwd. Zeker omdat uit het rapport van Van Arkel ook niet blijkt dat daar aanleiding voor is. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat, uitgaande van de juistheid van de FML van 15 mei 2024, de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
Het standpunt van appellante
- Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat, onder meer voor wat betreft haar mentale klachten. Appellante heeft verwezen naar informatie van PsyM van 2019/2020 waaruit blijkt dat zij meerdere persoonlijkheidsstoornissen heeft. Ook zijn er onvoldoende beperkingen aangenomen voor haar handklachten. Hierbij heeft appellante verwezen naar informatie van de neuroloog. De gevoels- en krachtvermindering hadden moeten leiden tot verdergaande beperkingen voor tillen en dragen. Ook kan zij door de pijnklachten aan haar pols niet werken met een toetsenbord en muis. Daarnaast is ten onrechte geen urenbeperking aangenomen vanwege de combinatie van fysieke en psychische klachten. Tot slot heeft appellante aangevoerd dat de functies medewerker receptie en telefonist niet geschikt zijn, vanwege (veelvuldig) contact met klanten.
Het standpunt van het Uwv
- Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Het oordeel van de Raad
- De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1. Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
5.2. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd over de medische beoordeling is in essentie een herhaling van haar gronden in beroep. Appellante heeft geen nieuwe medische argumenten genoemd en geen nieuwe medische stukken in het geding gebracht. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid. De Raad voegt daar het volgende aan toe.
5.3. In de FML van 15 mei 2024 zijn de beperkingen opgenomen uit een FML van 25 oktober 2021 (geldig in mei 2020), aangevuld met de beperkingen uit een FML van 14 september 2020 (geldig in mei 2020) van de door appellante ingeschakelde verzekeringsarts Van Arkel. Gesteld noch gebleken is dat de gezondheidssituatie op de datum in geding, 18 augustus 2020, was gewijzigd ten opzichte van mei 2020. Voor appellante zijn per 18 augustus 2020 dus alle beperkingen aangenomen die volgens zowel het Uwv als haar eigen verzekeringsarts passen bij haar belastbaarheid.
5.4. Daarop is één uitzondering. In de FML van 15 mei 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij item 2.12.1 (contact met klanten) toegelicht dat appellante oppervlakkige en/of kortdurende klantcontacten wel aan kan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende toegelicht dat uit het medisch beeld van appellante niet volgt dat zij in het geheel geen klantencontact kan hebben. Ook uit het rapport van Van Erkel volgt niet dat appellante geen enkel klantcontact aankan. Nu geen aanleiding wordt gezien om het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten, kan worden uitgegaan van belastbaarheid als neergelegd in de FML van 15 mei 2024. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij item 2.12.1 deugdelijk toegelicht dat appellante oppervlakkig en /of kortdurend klantcontact aankan. De Raad ziet geen aanleiding om deze toelichting onjuist te achten.
Arbeidskundige beoordeling
5.5. De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn voor appellante. Uit het CBBS volgt dat de beperking voor klantcontact onder item 2.12.1 niet ziet op telefonisch contact. Er is daarom geen aanleiding om de functie telefonist (centrale), medewerker callcenter (inbound) (SBC-code 315174) ongeschikt te achten. Uitgaande van de toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de mate waarin appellante klantcontact aan kan, ziet de Raad ook geen aanleiding om de functie medewerker receptie (SBC-code 315120) ongeschikt te achten. Het gaat in deze functie om eenvoudige interacties die via vaste procedures worden afgehandeld, zoals het vragen naar de reden van afspraak, het verwijzen naar een wachtkamer of het afgeven van een bezoekerspas. Het Uwv heeft voldoende onderbouwd dat de belastbaarheid van appellante in deze functie niet wordt overschreden.
Conclusie en gevolgen
5.6. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante vanaf 18 augustus 2020 een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
- Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van J.A. AdjeiAsamoah als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) J.A. Adjei-Asamoah