Terug naar bibliotheek
Centrale Raad van Beroep

ECLI:NL:CRVB:2025:1409 - Beëindiging ZW-uitkering terecht ondanks latere toekenning wegens toegenomen klachten - 24 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:CRVB:2025:140924 september 2025

Essentie

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat een ZW-uitkering terecht is beëindigd. Appellant maakt niet aannemelijk dat zijn medische situatie op de datum in geding gelijk was aan een latere datum waarop hij wegens toegenomen mentale klachten opnieuw een ZW-uitkering kreeg.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

23/2222 ZW

Datum uitspraak: 24 september 2025 Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 juni 2023, 22/2503 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 22 juli 2022 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat om de door het Uwv geduide functies te vervullen zodat hij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.J.M.C. Jacobs hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 april 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Jacobs en vergezeld van zijn echtgenote. Als tolk is verschenen A.D. Becker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.C.M. Levels.

Het onderzoek is heropend na de zitting. De Raad heeft vragen gesteld aan het Uwv. Het Uwv heeft de vraagstelling beantwoord onder toezending van een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 mei 2024. Appellant heeft hierop gereageerd en daarbij een eerder al overgelegd medisch stuk nogmaals ingebracht. Bij brief van 24 oktober 2024 heeft het Uwv hierop gereageerd, waarop appellant bij brief van 6 november 2024 weer heeft gereageerd.

Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is een nadere zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

  1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1. Appellant heeft voor het laatst gewerkt als elektricien voor gemiddeld 34,31 uur per week. Op 18 februari 2021 heeft hij zich ziekgemeld als gevolg van een bedrijfsongeval. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een Eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 juni 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 21 juni 2022 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 22 juli 2022 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.

1.2. Bij besluit van 21 september 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Uitspraak van de rechtbank

  1. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank, voor zover hier nog relevant, als volgt overwogen.

2.1. De rechtbank heeft het onderzoek zorgvuldig geacht. Appellant is niet gevolgd in zijn stelling dat informatie over de medische stand van zaken niet voldoende is meegewogen. De arts van het Uwv heeft bij zijn beoordeling informatie uit de behandelend sector gezien en in de beoordeling van de arbeidsbeperkingen betrokken. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daar kennis van genomen, alsook van de informatie overhandigd op het spreekuur.

2.2. De rechtbank heeft geen reden gezien om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 3 mei 2023 gerapporteerd dat de door appellant in beroep overgelegde informatie geen nieuw licht werpt op de problematiek van appellant. Uit dit rapport volgt ook dat appellant zich op 17 november 2022 opnieuw heeft ziekgemeld en dat hij vanaf die datum (weer) ziekengeld ontvangt. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanvullende beperkingen en de urenbeperking die op die datum zijn aangenomen, ook op de datum in geding zouden moeten gelden, omdat sprake was van eenzelfde situatie. De rechtbank heeft hierover overwogen dat uit het rapport van de arts, dat aan deze toekenning ten grondslag ligt, kan worden geconcludeerd dat de mentale klachten van appellant na de datum in geding, 22 juli 2022, (fors) zijn toegenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat deze omstandigheid in dit kader buiten beschouwing moet worden gelaten. De rechtbank is van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie op beide data hetzelfde was. De rechtbank heeft het verzoek tot het benoemen van een onafhankelijk deskundige afgewezen, omdat zij geen aanleiding heeft gezien te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling.

2.3. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het Uwv zijn beperkingen op de datum in geding heeft onderschat. Uitgaande van de juistheid van de FML, heeft de rechtbank overwogen dat de belasting van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de beperkingen van appellant niet te boven gaat.

Het standpunt van appellant

3.1. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft zich herhaald op het standpunt gesteld dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat informatie over de medische stand van zaken onvoldoende is meegewogen. Er is onvoldoende rekening gehouden met zijn medische beperkingen, waardoor hij niet de door het Uwv geduide functies kan vervullen. De situatie voor of rond de datum in geding, toen (onder meer) sprake was van een PTSS en een forse depressieve stoornis, was wel gelijk aan de situatie op 17 november 2022. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant een brief overgelegd van psycholoog M. Killam-Verreij van 2 oktober 2023.

Het standpunt van het Uwv

3.2. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

  1. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten. Hij doet dit aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.

4.1. Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.[1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.

Medische beoordeling

4.2. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep getrokken conclusies. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.

4.3.1. Appellant is per 17 november 2022 opnieuw in aanmerking gebracht voor een ZWuitkering. In het rapport van de arts bezwaar en beroep van 26 april 2023, dat is uitgebracht in bezwaar tegen deze toekenning, is vermeld dat uit de medische informatie uit de curatieve sector blijkt dat de depressieve klachten van appellant fors fluctueerden. Rondom de datum in geding, 17 november 2022, was sprake van een forse depressieve stoornis. Als gevolg hiervan is appellant per 17 november 2022 op mentaal vlak meer beperkt geacht dan aangenomen in de FML van 9 juni 2022, en is een urenbeperking van zes uur per dag en 30 tot 32 uur per week van toepassing geacht.

4.3.2. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn medische situatie op 17 november 2022 niet anders was dan zijn situatie op 22 juli 2022. De per 17 november 2022 aangenomen beperkingen zouden daarom onverkort moeten gelden per 22 juli 2022. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant de onder 3.1 genoemde informatie ingebracht. Hierover wordt het volgende overwogen.

4.3.3. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er in haar aanvullend rapport van 7 mei 2024 met juistheid op gewezen dat uit de beschikbare medische gegevens niet kan worden opgemaakt dat de situatie tussen juli en november 2022 onveranderd slecht is geweest. Uit het huisartsenjournaal en de daarin omschreven contacten met de psycholoog van appellant volgt dat na momenten van verbetering, appellant in oktober 2022 een antidepressivum voorgeschreven heeft gekregen als slaapmiddel, maar dat pas in februari 2023 door de huisarts en de psycholoog melding wordt gemaakt van een verslechtering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de aanwezige medische informatie geen blijk geeft van ernstigere psychische klachten op de datum in geding dan aangenomen en blijft van mening dat appellant in juli 2022 redelijk belastbaar was. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geeft geen reden voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit de hiervoor genoemde informatie van de psycholoog blijkt niet dat van de toegenomen klachten van appellant al rond de datum in geding sprake was.

Arbeidskundige beoordeling

4.4. De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt voor hem zijn. Appellant heeft hiertegen in hoger beroep niets aangevoerd.

Conclusie en gevolgen

  1. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.

  2. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2025.

(getekend) E. Dijt

(getekend) A.K.F. Ouwehand

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.


Voetnoten

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.