ECLI:NL:CRVB:2025:1397 - Proceskostenveroordeling na intrekking van hoger beroep door bestuursorgaan - 24 september 2025
Uitspraak
Essentie
Indien een bestuursorgaan het hoger beroep intrekt, kan het op verzoek van de andere partij worden veroordeeld in de proceskosten. De Centrale Raad van Beroep past hiervoor artikel 8:118, eerste lid, Awb toe en veroordeelt het college conform het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Datum uitspraak: 24 september 2025 24/841 WMO15 Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:118 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 februari 2024, 22/5980
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Halderberge (college)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het college heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.
Bij e-mailbericht van 10 juni 2025 heeft het college het hoger beroep ingetrokken.
Namens betrokkene heeft mr. M.H.J.M. Harbers verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft geen verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
Artikel 8:118, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij bij afzonderlijke uitspraak met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 van de Awb kan worden veroordeeld in de proceskosten.
Gelet hierop wordt het college veroordeeld in de kosten die betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 907,- (1 punt voor het indienen van het verweerschrift).
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het college in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) A. Giesen