Terug naar bibliotheek
Centrale Raad van Beroep

ECLI:NL:CRVB:2025:1365 - Centrale Raad van Beroep - 10 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:CRVB:2025:136510 september 2025

Rechtsgebieden

Genoemde wetsartikelen

Uitspraak inhoud

Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 15 oktober 2024, 23/3174 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 10 september 2025

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de uitkering die appellant ontving op grond van de ZW terecht per 8 maart 2023 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat om zijn eigen werk te verrichten zodat hij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft nog een stuk ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 augustus 2025. Voor appellant is mr. Akdeniz verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van Piggelen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

  1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1. Appellant heeft voor het laatst gewerkt als planner bij [naam B.V.] (hierna: [naam B.V.] ) voor 20 uur per week. [naam B.V.] is eigenrisicodrager voor de Ziektewet (ZW). Op 13 september 2022 heeft appellant zich ziekgemeld met fysieke klachten als gevolg van een verkeersongeval. Aan appellant is een ZW-uitkering toegekend. Het dienstverband tussen appellant en [naam B.V.] is op 30 december 2022 geëindigd.

1.2. [naam B.V.] heeft het Uwv verzocht om een besluit over de ZW-uitkering af te geven, omdat de bedrijfsarts appellant per 8 maart 2023 weer geschikt acht voor zijn eigen werk. Met een besluit van 13 maart 2023 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant per 8 maart 2023 beëindigd.

1.3. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 maart 2023. Bij besluit van 1 november 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.

Uitspraak van de rechtbank

  1. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft zij het volgende overwogen.

2.1. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Uit het verzuimbegeleidingsrapport van de bedrijfsarts kan worden opgemaakt dat er regelmatig contact is geweest met appellant. Op 9 januari 2023 is appellant op het spreekuur geweest bij de bedrijfsarts waarbij een verbetering van de belastbaarheid werd geconstateerd.

2.2. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt de conclusie van de bedrijfsarts. Uit het rapport van 1 november 2023 volgt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bekend is met de nek-, hoofdpijn-, duizeligheid- en concentratieklachten van appellant. Die klachten acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep op datum in geding niet meer in die mate aanwezig dat appellant niet in staat was om zijn eigen werk als planner te kunnen verrichten. Aan die conclusie heeft hij ten grondslag gelegd dat de functie als planner uit voornamelijk administratief, licht fysiek en zittend werk bestaat. Dat betekent voor appellant dat hij zijn nek niet in belastende posities hoeft te bewegen. Ook zijn er volgens hem tijdens het lichamelijk onderzoek geen afwijkingen in de nekbeweeglijkheid geconstateerd. Dat de nekbeweeglijkheid is verbeterd wordt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook bevestigd door de informatie van de fysiotherapeut van 15 december 2022. Voor de gestelde concentratieklachten van appellant ontbreekt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep een medische (objectiveerbare) onderbouwing. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan voorgaande conclusies te twijfelen. Ook vindt de rechtbank dat het Uwv navolgbaar heeft gemotiveerd waarom de hoofdpijnklachten niet kunnen leiden tot de conclusie dat appellant niet tot het verrichten van zijn eigen werk in staat is. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep waren die hoofdpijnklachten niet zodanig aanwezig dat appellant daarvan melding heeft gemaakt bij zijn huisarts. De hoofdpijnklachten zijn ook niet nader onderzocht door de medische sector en waren onder controle door medicatie. Verder wordt appellant door de rechtbank niet gevolgd in zijn standpunt dat hij per 8 maart 2023 volledig arbeidsongeschikt is. Appellant voldoet niet aan de criteria die gelden voor het aannemen van een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’.

Het standpunt van appellant

  1. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft herhaald dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de klachten en beperkingen van appellant niet serieus heeft genomen. Het grootste probleem van appellant zijn de cognitieve klachten: de concentratieproblemen, de duizeligheid en het niet kunnen multitasken. Dat is ook de reden waarom hij niet in staat is om het eigen werk als planner te kunnen verrichten.

Het standpunt van het Uwv

  1. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

  1. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.

5.1. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.

5.2. De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.

5.3. Ter zitting heeft appellant nog aangevoerd dat zijn werkzaamheden als planner – anders dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen – druk en stressvol waren in verband met de recente ingebruikname van een nieuw softwareprogramma, waarbij hij tussendoor veel vragen van gebruikers diende te beantwoorden en problemen diende op te lossen. Daardoor moest hij multitasken wat veel stress gaf. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW kan met deze specifieke werkomstandigheden bij de eigen werkgever geen rekening worden gehouden. Gesteld nog gebleken is dat deze werkomstandigheden gewoonlijk kenmerkend zijn voor de werkzaamheden van planner bij een soortgelijke werkgever.

Conclusie en gevolgen

  1. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.

  2. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2025.

(getekend) E.J.J.M. Weyers

(getekend) N. ter Heerdt