Terug naar bibliotheek
Centrale Raad van Beroep

ECLI:NL:CRVB:2025:1339 - Herziening ANW na nabetaling Wajong-uitkering: geen dringende redenen aanwezig - 11 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:CRVB:2025:133911 september 2025

Essentie

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de SVB terecht een ANW-uitkering herziet en terugvordert na een nabetaling van een Wajong-uitkering. De persoonlijke en financiële omstandigheden van appellante, inclusief hoge woonlasten en schulden, vormen geen dringende reden om van herziening of terugvordering af te zien.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

23/2311 ANW

Datum uitspraak: 11 september 2025

Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 juli 2023, 22/2 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om de vraag of de Svb terecht de ANW-uitkering van appellante heeft herzien en teruggevorderd omdat aan haar met terugwerkende kracht door het Uwv een Wajong-uitkering is toegekend. De Raad is van oordeel dat de bijzondere omstandigheden waarop appellante heeft gewezen geen dringende reden vormen om van de herziening en terugvordering van de ANW-uitkering af te zien.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Beide partijen hebben schriftelijke vragen van de Raad beantwoord.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 31 juli 2025. Voor appellante is verschenen mr. M.M. van Daalhuizen, advocaat. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans.

OVERWEGINGEN

Inleiding

  1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1. Appellante ontvangt vanaf juli 2016 een ANW[1]-uitkering. Bij het bepalen van de hoogte van de uitkering wordt rekening gehouden met het inkomen van appellante. Dat inkomen bestond vanaf 26 augustus 2008 uit een WIA[2]-uitkering en vanaf 29 juli 2016 ook uit een toeslag op grond van de TW.[3]

1.2. Met ingang van 17 januari 2017 is aan appellante een Wajong[4]-uitkering toegekend. In verband met dit inkomen heeft de Svb met besluiten van 7 december 2018 de ANW-uitkering over de periode van januari 2017 tot en met april 2018 en van juli 2018 tot en met oktober 2018 herzien en het ten onrechte betaalde bedrag van € 8.235,14 van appellante teruggevorderd. Met een besluit op bezwaar van 22 augustus 2019 is het bezwaar gegrond verklaard. Appellante krijgt over deze tijdvakken toch een nabestaandenuitkering en de herziening en terugvordering komen te vervallen. Hieraan lag ten grondslag dat de Wajonguitkering van appellante per 17 januari 2017 is ingetrokken.[5]

1.3. In november 2020 heeft appellante gemeld dat de hoogte van haar inkomen is gewijzigd omdat aan haar in oktober 2020 opnieuw een Wajong-uitkering is toegekend. Bijgevoegd is een betaalspecificatie van de Wajong-uitkering over de maand november 2020 van bruto € 1.259,98. De ANW-uitkering over oktober 2020 heeft appellante teruggestort. Bij besluit van 13 november 2020 heeft de Svb de ANW-uitkering van appellante over oktober 2020 herzien en meegedeeld dat zij vanaf november 2020 geen recht op uitkering meer heeft omdat haar inkomen te hoog is. De Svb heeft in maart 2021 informatie over de Wajong-uitkering opgevraagd bij het Uwv[6] omdat appellante in oktober 2020 een bedrag van € 13.153,33 heeft ontvangen. Het Uwv heeft de Svb daarop meegedeeld dat het een nabetaling van de Wajonguitkering betreft die betrekking heeft op de periode van november 2018 tot en met oktober 2020.

1.4. Met een besluit van 17 maart 2021 heeft de Svb het recht op ANW-uitkering herzien over de periode van november 2018 tot en met september 2020 vanwege de andere hoogte van haar inkomen. Met een besluit van eveneens 17 maart 2021 heeft de Svb het over die periode ten onrechte betaalde uitkeringsbedrag van € 12.412,73 bruto teruggevorderd. Met het besluit van 19 november 2021 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen beide besluiten van 17 maart 2021 ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

  1. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Volgens de rechtbank heeft de Svb de door appellante ontvangen nabetaling van de Wajong-uitkering terecht aangemerkt als ‘overig inkomen’ en op de nabestaandenuitkering in mindering gebracht. Appellante heeft niet onderbouwd dat de nabetaling van de Wajong-uitkering als immateriële schadevergoeding moet worden aangemerkt. Van een dringende reden om geheel of gedeeltelijk af te zien van herziening van de nabestaandenuitkering is niet gebleken. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de ten onrechte betaalde ANW-uitkering op grond van het beleid neergelegd in SB1250 terecht bruto is teruggevorderd.

Het standpunt van appellante

  1. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij vindt dat er dringende redenen zijn om van de herziening en terugvordering van de ANW-uitkering af te zien. Zij heeft de toekenning van de Wajong-uitkering bij de Svb gemeld en haar kan dus niet verweten worden dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Verder heeft appellante gewezen op de voor haar verwarrende beslissingen van het Uwv over de toekenning van de Wajong-uitkering: de uitkering is toegekend, ingetrokken en later alsnog toegekend. Ook heeft zij gewezen op het feit dat zij in een huurwoning woont waarin vanwege haar fysieke beperkingen – als Wmo[7]-voorzieningen – verschillende aanpassingen zijn verricht. De woonlasten voor deze woning zijn zo hoog dat het haar ontbreekt aan aflossingscapaciteit. Vanwege de verrichte aanpassingen is verhuizing naar een woning met lagere woonlasten geen optie. Verder is de door appellante ontvangen nabetaling van de Wajong-uitkering voor een deel opgegaan aan de afbetaling van eerder gemaakte schulden die onder meer voortvloeiden uit het feit dat zij te maken heeft met hoge medische onkosten.

Het oordeel van de Raad

  1. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de herziening en de terugvordering van de ten onrechte betaalde ANW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

4.1. Op grond van artikel 34, eerste lid, van de Anw herziet de Svb een besluit tot toekenning van een uitkering onder meer indien (a) het niet nakomen van de inlichtingenplicht van artikel 35 heeft geleid tot het ten onrechte verlenen van uitkering of (b) anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. In het bestreden besluit wordt schending van de inlichtingenplicht niet ten grondslag gelegd aan de herziening en de Svb heeft dat ter zitting bevestigd. Niet in geschil is dat appellante een nabetaling op grond van de Wajong heeft ontvangen en dat een Wajong-uitkering in mindering moet worden gebracht op de nabestaandenuitkering. In geschil is of de nabestaandenuitkering in haar geval kan worden herzien en teruggevorderd.

4.2. Op grond van het tweede lid van artikel 34 en het vijfde lid van artikel 53 van de ANW kan de Svb besluiten, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, geheel of gedeeltelijk van de herziening, respectievelijk terugvordering, af te zien.

4.2.1. Bij de herziening en intrekking van een uitkering ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht hanteert de Svb vanaf 8 maart 2024 nieuwe beleidsregels, die zijn opgenomen in SB1407. Dit nieuwe, soepelere beleid past de Svb toe in alle zaken waarin het besluit nog niet rechtens onaantastbaar is.[8] De Svb herstelt, volgens beleidsregel SB1407, een wijziging die gevolgen heeft voor betalingen die in het verleden zijn gedaan in beginsel met volledig terugwerkende kracht. Dit doet de Svb ook als er geen wijziging is opgetreden, maar bijvoorbeeld door een fout van de SVB de uitkering in het verleden verkeerd is vastgesteld. De Svb ziet geheel of gedeeltelijk af van verlaging of intrekking van de uitkering over het verleden, als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

4.2.2. Als de SVB een uitkering verlaagt of intrekt over een periode in het verleden, houdt de SVB rekening met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De SVB heeft beleid ontwikkeld voor drie situaties die veel voorkomen. Een daarvan is de situatie waarin betrokkene met terugwerkende kracht een nabetaling van een andere instantie ontvangt. In dat geval wordt de uitkering met dezelfde terugwerkende kracht verlaagd of ingetrokken. Ook ziet de SVB geheel of gedeeltelijk af van de voorgenomen verlaging of intrekking als de bijzondere omstandigheden van het geval ertoe leiden dat de mate van terugwerkende kracht onevenredig is. Bij deze beoordeling hecht de SVB belang aan de mate waarin de betrokkene een verwijt kan worden gemaakt en de mate waarin de SVB een verwijt kan worden gemaakt.

4.2.3. In aanvulling hierop hanteert de Svb, in afwachting van wijziging van beleidsregel SB1114, de vaste gedragslijn dat de ‘dringende reden’-toets bij de terugvordering op dezelfde wijze wordt uitgevoerd als bij de herziening en wordt in uitzonderingsgevallen al in de terugvorderingsfase rekening wordt gehouden met eventuele ernstige financiële gevolgen van een terugvordering.[9] In een uitspraak van 21 november 2024[10] heeft de Raad geoordeeld dat de Svb met bovenstaande in zijn algemeenheid een invulling aan de bepalingen over de dringende reden heeft gegeven die strookt met wat in de tussenuitspraak van de Raad van 18 april 2024 is beoogd.

4.3. De Svb heeft zich op het standpunt gesteld dat het nieuwe beleid SB1407 en de uitspraak van de Raad van 18 april 2024 in het geval van appellante geen gevolgen hebben. Het is conform het beleid om in het geval er een nabetaling door een andere uitkeringsinstantie heeft plaatsgevonden (in dit geval een nabetaling door het Uwv) wel het gehele ten onrechte betaalde bedrag terug te vorderen. Appellante heeft op een eerder moment een herzieningsbesluit ontvangen (op 7 december 2018) omdat aan haar een Wajong-uitkering werd toegekend en had kunnen weten de Svb zou moeten herzien en terugvorderen. Nu de Svb geen aandeel had in het ontstaan van de teveelbetaling ziet de Svb geen ruimte om de herziening te matigen Ter zitting heeft de Svb aangevuld dat wat betreft de moeilijke financiële situatie van appellante van belang is dat met de hoge woonkosten rekening wordt gehouden bij het bepalen van de aflossingscapaciteit. Verder heeft de Svb opgemerkt dat met de nabetaling van het Uwv een auto is aangeschaft en dat een deel wordt bewaard voor toekomstige kosten. Dit alles maakt dat de Svb geen aanleiding ziet om in dit geval een dringende reden voor vermindering van de herziening of terugvordering aan te nemen.

4.4. De Raad volgt het standpunt van de Svb dat de door appellante aangedragen omstandigheden geen dringende reden vormen om geheel of gedeeltelijk af te zien van de herziening of terugvordering. Bij een nabetaling van een andere instantie is de hoofdregel van beleidsregel SB1407 dat het recht op uitkering met dezelfde terugwerkende kracht wordt verlaagd of ingetrokken. Er zijn voor het overige onvoldoende omstandigheden die maken dat de herziening en terugvordering onevenredig zijn als bedoeld in SB1407. Zowel aan de zijde van appellante als aan de zijde van de Svb is naar het oordeel van de Raad geen sprake van verwijtbaar handelen, waardoor er geen aanleiding is om op grond van dit deel van het beleid geheel of gedeeltelijk van de herziening of terugvordering af te zien. Wat betreft de financiële gevolgen van de terugvordering is de Raad van oordeel dat daar in beginsel voldoende rekening mee wordt gehouden bij de invordering.[11] Daar komt dat in dit geval bij dat bij de invordering, volgens de Svb, rekening wordt gehouden met de excessieve leefkosten die appellante heeft als gevolg van haar beperkingen. Verder weegt mee dat appellante voor diverse kosten een tegemoetkoming krijgt, te weten voor de woonkosten en voor het gebruik van de auto, die door gemeente is aangemerkt als medisch hulpmiddel. Geconcludeerd wordt dat de Svb in de situatie van appellante zowel bij de oorzaak als bij de gevolgen van de herziening en terugvordering alle relevante feiten en omstandigheden bij de beoordeling van de dringende reden voldoende heeft meegewogen en terecht tot de conclusie is gekomen dat geen sprake is van een dringende reden.

4.5. Ten overvloede merkt de Raad nog het volgende op. Appellante heeft gesteld dat de terugvordering in haar geval betekent dat zij nog tot in lengte van jaren zal moeten blijven aflossen. Tussen partijen is niet in geschil dat geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Artikel 53, tweede lid, van de ANW voorziet er dan in dat de Svb na vijf jaar kan besluiten af te zien van (verdere) terugvordering, mits op dat moment sprake is van een van de vier in deze bepaling aangeduide situaties. Ter zitting heeft de Svb aangegeven dat ook voor appellante de mogelijkheid openstaat om na vijf jaar een verzoek te doen aan de Svb om van deze bevoegdheid gebruik te maken.

Conclusie en gevolgen

  1. Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Dit betekent dat het besluit tot herziening en terugvordering van de ANWuitkering in stand blijft.

  2. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en A. Hoogenboom en J.P. Loof als leden, in tegenwoordigheid van N. El Khabazi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2025.

(getekend) E.E.V. Lenos

(getekend) N. El Khabazi

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels en beleidsregels

Algemene nabestaandenwet (ANW)

Artikel 10

  1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder inkomen verstaan het inkomen van de nabestaande uit arbeid of overig inkomen.

  2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen uit arbeid of overig inkomen als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan. Daarbij kan tevens worden bepaald dat nader te bepalen inkomen dat gedeeltelijk, niet, of niet langer wordt genoten als gevolg van gewijzigde omstandigheden of enig handelen of nalaten van betrokkene in aanmerking wordt genomen alsof het wel volledig wordt genoten.

Artikel 18

  1. Op de nabestaandenuitkering wordt inkomen in mindering gebracht.

  2. In afwijking van het eerste lid wordt van het inkomen uit arbeid buiten aanmerking gelaten:

Artikel 19

  1. De nabestaandenuitkering wordt bij wijziging van het inkomen herzien. Deze herziening gaat in op de eerste dag van de maand waarin die wijziging zich voordoet.

  2. Indien wijziging van andere omstandigheden dan wijziging van het inkomen leidt tot een lagere uitkering, gaat die herziening in met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin die wijziging zich voordoet. Indien dit leidt tot een hogere uitkering, gaat die herziening in op de dag, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 34

  1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van uitkering en terzake van weigering van uitkering, herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:

  2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.

Artikel 53

  1. De uitkering op grond van deze wet die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 34 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank van de nabestaande of het ouderloos kind of zijn wettelijke vertegenwoordiger, of de instelling aan welke ingevolge artikel 49 of 57 de uitkering wordt uitbetaald, teruggevorderd. (…)

  2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien.

Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten

Artikel 2:4 Overig inkomen

  1. Onder overig inkomen wordt verstaan: (…)

e. een uitkering of inkomensvoorziening op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten; (...)

Svb-beleidsregel SB1407: Verlaging of intrekking van de uitkering

Dringende reden in de AOW, Anw, AKW, Participatiewet, Remigratiewet en OBR De SVB herstelt een wijziging die gevolgen heeft voor betalingen die in het verleden zijn gedaan in beginsel met volledig terugwerkende kracht. Dit doet de SVB ook als er geen wijziging is opgetreden, maar bijvoorbeeld door een fout van de SVB de uitkering in het verleden verkeerd is vastgesteld. De SVB ziet geheel of gedeeltelijk af van verlaging of intrekking van de uitkering over het verleden, als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

Verlaging of intrekking over perioden in het verleden Als de SVB een uitkering verlaagt of intrekt over een periode in het verleden, houdt de SVB rekening met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Beleid De SVB heeft beleid ontwikkeld voor 3 situaties die veel voorkomen:

  1. Betrokkene heeft de mededelingsplicht geschonden. De uitkering wordt dan verlaagd of ingetrokken met een terugwerkende kracht van maximaal 5 jaar. Als betrokkene grove schuld heeft aan het niet nakomen van de mededelingsplicht, is de terugwerkende kracht maximaal 10 jaar. In geval van opzet is de terugwerkende kracht maximaal 20 jaar.

  2. Door een fout van de SVB is een onjuist besluit genomen. De uitkering wordt dan zonder terugwerkende kracht verlaagd of ingetrokken.

In geval van een ‘kenbaar evidente fout’ wordt de uitkering wel met een terugwerkende kracht verlaagd of ingetrokken. De mate van terugwerkende kracht is een percentage van de periode waarover de SVB te veel uitkering heeft betaald, namelijk:

­ 25% 25% en maximaal 5 jaar als betrokkene de fout uit eigen beweging meldt aan de SVB; ­ 25% 50% en maximaal 5 jaar als betrokkene heeft verzuimd de fout aan de SVB te melden; ­ 25% 75% en maximaal 10 jaar als betrokkene grove schuld heeft aan het niet melden van deze fout; ­ 25% 100% en maximaal 20 jaar als betrokkene met opzet de fout niet aan de SVB heeft gemeld.

Of sprake is van een ’kenbaar evidente fout’ beoordeelt de SVB aan de hand van de communicatie tussen de SVB en de individuele betrokkene. Daarnaast is van belang welk besluit betrokkene van de SVB mocht verwachten op grond van de door hem verstrekte informatie. De SVB verwacht wel van betrokkene dat hij de brieven van de SVB zorgvuldig leest, maar niet dat hij de inhoud van de brieven controleert aan de hand van de wet- en regelgeving, de beleidsregels en de website van de SVB.

  1. Betrokkene ontvangt met terugwerkende kracht een nabetaling van een andere instantie. In dat geval wordt de uitkering met dezelfde terugwerkende kracht verlaagd of ingetrokken.

Evenredigheidstoets Ook ziet de SVB geheel of gedeeltelijk af van de voorgenomen verlaging of intrekking als de bijzondere omstandigheden van het geval ertoe leiden dat de mate van terugwerkende kracht onevenredig is. Bij deze beoordeling hecht de SVB belang aan:

Algemene nabestaandenwet.

Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen.

Toeslagenwet.

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.

Zie hierover ook de uitspraak van de Raad van 28 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:235.

Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Wet maatschappelijke ondersteuning.

ECLI:NL:CRVB:2024:2140, r.o. 4.3.

Zie uitspraak van de Raad van 21 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2140.

ECLI:NL:CRVB:2024:2140, r.o. 4.4.6.

11 ECLI:NL:CRVB:2024:2140, r.o. 4.11.


Voetnoten

Algemene nabestaandenwet.

Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen.

Toeslagenwet.

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.

Zie hierover ook de uitspraak van de Raad van 28 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:235.

Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Wet maatschappelijke ondersteuning.

ECLI:NL:CRVB:2024:2140, r.o. 4.3.

Zie uitspraak van de Raad van 21 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2140.

ECLI:NL:CRVB:2024:2140, r.o. 4.4.6.

11 ECLI:NL:CRVB:2024:2140, r.o. 4.11.