ECLI:NL:CRVB:2025:1321 - Centrale Raad van Beroep - 27 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
24/941 ZW, 24/942 TW
Datum uitspraak: 27 augustus 2025
Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 12 maart 2024, 22/2962 en 22/2963 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaken over de vraag of het Uwv terecht het dagloon van de per 6 april 2022 aan appellant toegekende ZW-uitkering heeft vastgesteld op € 28,30 en per dezelfde datum terecht een toeslag aan appellant heeft toegekend van € 8,49 per dag. Appellant heeft aangevoerd dat het Uwv voor de berekening van het dagloon had moeten uitgaan van vier in plaats van zes dagloondagen, omdat hij op donderdag 24 februari 2022 en vrijdag 25 februari 2022 niet heeft kunnen werken, omdat het bedrijf gesloten was. Verder heeft appellant aangevoerd dat de bestreden besluiten in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel. Hij is kort na aanvang van het dienstverband ziek geworden en daarom is zijn dagloon berekend op basis van het loon dat hij heeft genoten in zijn eerste werkweek. De uitkering is dermate laag dat appellant zijn vaste lasten niet kon betalen en daardoor in de financiële problemen is gekomen. De Raad volgt de standpunten van appellant niet en oordeelt dat het Uwv het dagloon van de ZW-uitkering en de hoogte van de toeslag juist heeft vastgesteld.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. Tajjiou, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 juli 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Tajjiou. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1. Appellant is vanaf 18 februari 2022 in dienst geweest bij [werkgeefster B.V.] (werkgeefster). Op 4 april 2022 heeft hij zich ziekgemeld. Bij besluit van 26 april 2022 heeft het Uwv appellant met ingang van 6 april 2022 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Voor de hoogte van de ZW-uitkering is het Uwv uitgegaan van een dagloon van € 28,30. Dit dagloon heeft het Uwv vastgesteld door het loon dat appellant in de periode van 18 februari 2022 tot en met 27 februari 2022 heeft genoten bij werkgeefster, te weten € 169,77, te delen door zes dagloondagen.
1.2. Bij besluit van 17 mei 2022 heeft het Uwv, in aanvulling op de ZW-uitkering, een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) aan appellant toegekend met ingang van 6 april 2022. De hoogte van de toeslag is – uitgaande van het ZW-dagloon – vastgesteld op € 8,49 per dag.
1.3. Bij twee afzonderlijke besluiten van 8 november 2022 (bestreden besluiten) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 26 april 2022 en 17 mei 2022 ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv het ZW-dagloon in overeenstemming met de ZW en het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) heeft vastgesteld door uit te gaan van het loon in de periode van 17 (lees: 18) februari 2022 (de eerste dag van het dienstverband) tot en met 27 februari 2022. Ook heeft het Uwv het aantal loondagen correct vastgesteld op zes. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn standpunt dat het Uwv, naar analogie van artikel 12f van het Dagloonbesluit, vrijdag 25 februari 2022 niet had moeten aanmerken als een dagloondag. Appellant heeft op geen enkele manier onderbouwd dat die dag een verplichte vrije dag was. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om het op artikel 15 van de ZW gebaseerde artikel 12c, eerste lid, van het Dagloonbesluit in het geval van appellant buiten toepassing te laten op de grond dat dit in strijd zou komen met het evenredigheidsbeginsel. Door een bewuste politiek-bestuurlijke afweging van de besluitgever hebben periodes waarin minder loon is ontvangen tijdens de referteperiode invloed op de hoogte van het dagloon. Dit kan niet als kennelijk onredelijk of onevenredig worden aangemerkt. Wat betreft het beroep over de hoogte van de toeslag heeft de rechtbank overwogen dat appellant enkel naar voren heeft gebracht dat het Uwv bij de vaststelling daarvan het ZW-dagloon buiten beschouwing had moeten laten. Nu dit standpunt niet onderbouwd is, heeft de rechtbank hierin geen aanleiding gezien om het beroep tegen het besluit op grond van de TW gegrond te verklaren.
Het standpunt van appellant
3.1. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv voor de berekening van het dagloon van de ZW-uitkering uit had moeten gaan van vier in plaats van zes dagloondagen. Op donderdag 24 februari 2022 en vrijdag 25 februari 2022 heeft hij niet kunnen werken, omdat het bedrijf van werkgeefster gesloten was vanwege carnaval. Dat appellant in de eerste week van het dienstverband minder heeft gewerkt, blijkt volgens hem uit het feit dat hij in deze periode – ondanks zijn fulltime dienstverband – een erg laag loon had. Doordat hij kort na aanvang van het dienstverband ziek is geworden, is deze periode bepalend geweest voor de hoogte van zijn ZW-dagloon. Dit heeft ertoe geleid dat zijn uitkering dermate laag is dat appellant zijn vaste lasten niet kon betalen en in de financiële problemen is gekomen. Appellant is van mening dat de bestreden besluiten, gelet op deze omstandigheden, in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel.
Het standpunt van het Uwv
3.2. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de bestreden besluiten over het dagloon van de ZW-uitkering en de hoogte van de toeslag in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.2.1. Niet in geschil is dat het Uwv voor de berekening van het dagloon van de ZW-uitkering terecht is uitgegaan van het loon dat appellant heeft genoten in de periode van 18 februari 2022 tot en met 27 februari 2022. Ook de hoogte van het in deze periode genoten loon is niet bestreden. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het Uwv terecht is uitgegaan van zes dagloondagen. Appellant heeft aangevoerd dat had moeten worden uitgegaan van vier dagloondagen, omdat hij op donderdag 24 februari 2022 en vrijdag 25 februari 2022 niet kon werken doordat het bedrijf gesloten was. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.2. Uit artikel 1, tweede lid, van het Dagloonbesluit volgt dat de dagen maandag tot en met vrijdag als dagloondagen gelden. In de periode van 18 februari 2022 tot en met 27 februari 2022 liggen zes dagloondagen. De vraag of appellant op deze dagen daadwerkelijk heeft gewerkt, is voor de vaststelling van het aantal dagloondagen niet van belang. Het is een bewuste keuze geweest van de regelgever om voor de berekening van het dagloon voor de sociale verzekeringswetten uit te gaan van het aantal dagloondagen, berekend aan de hand van artikel 1, tweede lid, van het Dagloonbesluit, en niet van het aantal gewerkte dagen.
4.2.3. Voor zover appellant heeft bedoeld dat sprake is geweest van verlof in de zin van artikel 12f van het Dagloonbesluit, kan hij daarin niet worden gevolgd. Uit navraag door het Uwv bij werkgeefster is gebleken dat het bedrijf uitsluitend op maandag 28 februari 2022, en dus niet op donderdag 24 februari 2022 en vrijdag 25 februari 2022, gesloten was vanwege carnaval en dat volgens werkgeefster appellant in de periode van 18 februari 2022 tot en met 27 februari 2022 om persoonlijke redenen minder heeft gewerkt.
4.2.4. Daarbij komt dat de Raad al eerder heeft geoordeeld dat het enkele feit dat een betrokkene in een bepaalde periode niet heeft gewerkt en niet is doorbetaald, niet voldoende is om te kunnen spreken van (onbetaald) verlof. Er moet daarnaast een overeenkomst zijn tussen werkgever en werknemer waarin de afspraken over de periode en de omvang van het niet verrichten van arbeid zijn neergelegd.
4.3. In wat appellant heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding om te oordelen dat de bestreden besluiten in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel. Dat de toepassing van de bepalingen uit het Dagloonbesluit leidt tot een relatief laag dagloon en dit, op grond van artikel 8a van de TW, ook gevolgen heeft voor de hoogte van de toeslag, is daarvoor niet voldoende. Er is geen sprake van een bijzondere omstandigheid die aanleiding zou moeten geven om in afwijking van de wettelijke regels uit het Dagloonbesluit voor appellant tot een hogere uitkering te komen.
Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de bestreden besluiten over het dagloon van de ZW-uitkering en toeslag in stand blijven.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2025.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) S.P.A. Elzer
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Artikel 15 van de ZW
1. Voor de berekening van het ziekengeld waarop op grond van deze wet recht bestaat wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ongeschiktheid tot werken als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, is ingetreden, verdiende in de dienstbetrekking waaruit hij door ziekte ongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden, onder meer wanneer de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, korter heeft geduurd dan het jaar, bedoeld in het eerste lid, ten aanzien van de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld.
Artikel 12b van het Dagloonbesluit
1. Onder referteperiode wordt in dit hoofdstuk verstaan de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ongeschiktheid tot werken, bedoeld in artikel 29, derde lid, van de ZW, is ingetreden of waarin het recht op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wazo is ontstaan.
[…]
3. Bij het vaststellen van het ZW-dagloon van de persoon, wiens aanspraak op ziekengeld berust op artikel 46 van de ZW eindigt de referteperiode, in afwijking van het eerste lid, op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin de verzekering is geëindigd.
[…]
Artikel 12c, eerste lid, van het Dagloonbesluit Onder loon wordt in dit hoofdstuk verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv, genoten in de referteperiode uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wazo is ontstaan, met dien verstande dat niet onder loon worden begrepen:
a. uitkeringen op grond van de Wet WIA, de WAO, de WW en de uitkeringen die naar aard en strekking met deze uitkeringen overeenkomen, met uitzondering van een uitkering op grond van artikel 18 van de WW;
b. de aanvullingen en de toeslagen op grond van de Toeslagenwet, bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel a, van de Wfsv; en
c. een eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 ten aanzien waarvan de werkgever met toestemming van de inspecteur van de rijksbelastingdienst geen correctiebericht als bedoeld in artikel 28a van de laatstgenoemde wet heeft ingediend.
Artikel 12e, eerste lid, van het Dagloonbesluit Het dagloon van uitkeringen op grond van de ZW en de Wazo is de uitkomst van de volgende berekening: (A – B + C) / D waarbij: A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever; B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die in de referteperiode als loon zijn uitbetaald ten laste van een opgebouwd bedrag en de bedragen die in die periode als loon zijn uitbetaald ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag; C staat voor de in de referteperiode opgebouwde bedragen ten behoeve van vakantiebijslag dan wel ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag; en D staat voor 261 dan wel, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wazo is ontstaan, is aangevangen na aanvang maar voor het einde van de referteperiode, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van de referteperiode.
Artikel 12f van het Dagloonbesluit
1. Indien de werknemer in een aangiftetijdvak geen loon of minder loon heeft genoten in verband met verlof of werkstaking of omdat hij de bedongen arbeid niet heeft verricht in verband met ziekte, wordt bij de berekening van het dagloon, bedoeld in 12e, eerste lid, als loon in dat aangiftetijdvak in aanmerking genomen het loon, genoten in dezelfde dienstbetrekking of in de opvolgende dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 12c, tweede, derde en vierde lid, in het laatste aan dat verlof, die werkstaking of die ziekte, voorafgaande en volledig in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak, waarin die omstandigheden zich niet hebben voorgedaan.
2. Indien er geen voorafgaand aangiftetijdvak als bedoeld in het eerste lid is, wordt bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 12e, eerste lid, het loon in aanmerking genomen uit dezelfde dienstbetrekking of uit de opvolgende dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 12c, tweede, derde en vierde lid, over het aangiftetijdvak direct na afloop van dat verlof, die werkstaking of die ziekte, indien:
a. dat aangiftetijdvak geheel is gelegen in de referteperiode; en
b. de werknemer gedurende het volledige aangiftetijdvak in dienstbetrekking tot de desbetreffende werkgever stond.
3. Indien er geen aangiftetijdvak is als bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt voor ieder in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak waarin door de werknemer geen of minder loon is genoten in verband met de in het eerste lid genoemde omstandigheden, bij de berekening van het dagloon het per aangiftetijdvak geldende overeengekomen loon in aanmerking genomen.
4. Dit artikel blijft buiten toepassing indien:
a. de toepassing van dit artikel leidt tot een lager dagloon; of
b. gedurende het aangiftetijdvak, bedoeld in het eerste lid, het te vervangen loon mede bestaat uit een uitkering op grond van de ZW, vanwege de omstandigheden, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 2, tweede lid, van de TW Behoudens het derde lid hebben voorts recht op toeslag een ongehuwde die de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt en een ongehuwde, die niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en die:
a. recht heeft op loondervingsuitkering, en
b. per dag een inkomen heeft dat lager is dan:
1°. indien hij 21 jaar of ouder is: € 57,48; […]
Artikel 8a van de TW
1. De toeslag bedraagt niet meer dan het verschil tussen het dagloon, vervolgdagloon of de grondslag waarnaar de loondervingsuitkering is berekend, en de loondervingsuitkering, voor:
[…]
b. de persoon, bedoeld in artikel 2, tweede lid, indien het dagloon, vervolgdagloon of de grondslag waarnaar de loondervingsuitkering is berekend, lager is dan 70% van het minimumloon;
[…]
Zie de uitspraak van de Raad van 7 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3328.