ECLI:NL:CRVB:2025:1292 - Centrale Raad van Beroep - 28 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
24/2197 ANW
Datum uitspraak: 28 augustus 2025
Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 augustus 2024, 23/5799 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
In deze uitspraak staat de vraag centraal of de Svb terecht de nabestaandenuitkering van appellante heeft beëindigd omdat zij minder dan 45% arbeidsongeschikt is. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend. Met de rechtbank oordeelt de Raad dat het medische onderzoek naar de belastbaarheid van appellante zorgvuldig is verricht en dat voldoende inzichtelijk is onderbouwd waarom in de FML, anders dan eerder het geval was, geen urenbeperking is aangenomen.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F. Uzumcu, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Uzumcu. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.N.F. Sturmans.
OVERWEGINGEN
Inleiding
- Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1. Appellante ontving een nabestaandenuitkering op grond van de ANW
1.2. In 2021 heeft de Svb het Uwv gevraagd opnieuw advies uit te brengen over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante. Het Uwv heeft de Svb bij brief van 9 juni 2022 laten weten dat appellante minder dan 45% arbeidsongeschikt is. Aan dit advies liggen het rapport van de verzekeringsarts van 1 juni 2022, een op 30 mei 2022 opgestelde functionele mogelijkhedenlijst (FML) en het rapport van de arbeidsdeskundige van 7 juni 2022 ten grondslag. Anders dan voorheen heeft de verzekeringsarts niet langer aanleiding gezien om een urenbeperking aan te nemen.
1.3. Bij besluit van 21 juni 2022 heeft de Svb de nabestaandenuitkering van appellante met ingang van 1 september 2022 beëindigd op de grond dat zij niet meer voor 45% of meer arbeidsongeschikt is.
1.4. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en onder meer gesteld dat haar gezondheid niet is verbeterd en dat zij wil worden gekeurd door een bezwaarverzekeringsarts. De Svb heeft het Uwv gevraagd naar aanleiding van het bezwaar advies uit te brengen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 4 juli 2023 extra beperkingen aangenomen met betrekking tot werk met een hoog handelingstempo en beroepsmatige deelname aan het verkeer. De FML is op deze punten aangepast. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante niet zelf onderzocht. Daartoe heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat de primaire verzekeringsarts appellante op een fysiek spreekuur heeft gezien en dat de rapportage daarvan een uitgebreide weergave bevat van de anamnese, het klachtenpatroon en het psychisch en lichamelijk onderzoek. Informatie vanuit de behandelende sector werd in bezwaar nog verkregen. Op basis van deze gegevens kon een duidelijk beeld gevormd worden van de belastbaarheid van betrokkene, zodat een nader fysiek onderzoek van appellante niet noodzakelijk werd geacht, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het bijgestelde medische standpunt heeft volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 13 juli 2023 conclusie over het verdienvermogen niet veranderd. Het advies blijft appellante minder dan 45% arbeidsongeschikt te achten.
1.5. De Svb heeft het bezwaar van appellante bij besluit van 3 augustus 2023 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. De Svb ziet geen aanleiding om aan te nemen dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest. Aan de juistheid van het onderzoek en de conclusie daaruit wordt door de Svb niet getwijfeld. Het advies wordt gevolgd. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld.
Uitspraak van de rechtbank
- De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat, anders dan appellante heeft gesteld, door de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel informatie is ingewonnen bij de behandelend sector. Deze verzekeringsarts heeft immers informatie opgevraagd en verkregen van appellantes behandelaars van I-psy. Daarnaast is ook nog informatie opgevraagd bij de huisarts maar die heeft niet gereageerd.
2.2. Met betrekking tot de grond van appellante dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar fysiek had moeten herkeuren heeft de rechtbank verwezen naar de uitspraak van de Raad van 18 januari 2023
2.3. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het medisch onderzoek van appellante zorgvuldig is geweest. Zij is lichamelijk en psychisch onderzocht door de verzekeringsarts. Met de bevindingen van dat onderzoek en het feit dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zelf medische informatie bij de behandelaar heeft opgevraagd, heeft deze verzekeringsarts naar het oordeel van de rechtbank voldoende informatie voorhanden om tot een conclusie te komen omtrent de beperkingen van appellante. Het enkele feit dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante niet zelf heeft gezien, maakt niet dat de besluitvorming onzorgvuldig was.
2.4. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in reactie op door appellante genoemde extra beperkingen, afdoende heeft gemotiveerd dat deze voornamelijk zien op een verminderd cognitief- en sociaal functioneren, waarvan bij appellante geen sprake is. Appellantes medicatiegebruik heeft geen zodanige invloed op haar reactievermogen dat dit aanleiding vormt voor het aannemen van extra beperkingen. Bovendien heeft deze verzekeringsarts in een op verzoek van de rechtbank geschreven aanvullend rapport van 2 mei 2024 afdoende gemotiveerd dat er geen reden is om bovenop de beperkingen zoals die in de FML van 4 juli 2023 zijn vastgelegd nog een urenbeperking aan te nemen. Nu appellante verder geen medische informatie heeft ingebracht waaruit naar voren komt dat zij meer beperkingen heeft, is de rechtbank van oordeel dat er geen reden is om te concluderen dat de beperkingen van appelante zijn onderschat.
2.5. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de geduide functies voor appellante niet geschikt zijn vanwege haar persoonlijk en sociaal functioneren, dan wel haar opleidingsniveau. In de drie geduide functies is bij geen enkele functie sprake van deadlines of productiepieken en evenmin betreft het functies waarbij appellante leiding dient te geven. Voor zover er in de functie productiemedewerker papier, karton, drukkerij sprake is van een belasting op het punt van aangewezen zijn op een voorspelbare werksituatie, heeft de arbeidsdeskundige beargumenteerd dat het voorspelbaar en routinematig werk betreft. Appellante heeft het basisonderwijs afgerond en dat opleidingsniveau is voldoende voor de drie geduide functies.
Standpunten van partijen in hoger beroep
3.1. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen nader fysiek onderzoek hoefde te verrichten en geen aanvullende informatie bij de behandelend sector hoefde op te vragen. Dit had wel gemoeten, gelet op het feit dat het meest recente medische rapport van het Uwv afwijkt van de eerdere rapporten uit 2018 en 2019. De rechtbank heeft daarnaast ten onrechte geoordeeld dat de geduide functies passend zijn.
3.2. De Svb heeft de Raad verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Het oordeel van de Raad
- De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit waarbij de Svb de ANWuitkering heeft beëindigd, in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1. In geding is de vraag of appellante op 1 september 2022 voldeed aan de voorwaarden van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de ANW om voor een nabestaandenuitkering in aanmerking te komen. Het gaat daarbij volgens artikel 11 van de ANW om de vraag of appellante op die datum meer dan 45% arbeidsongeschikt was. Volgens vaste rechtspraak wordt ervan uitgegaan dat de wetgever met deze bepaling kennelijk heeft beoogd aan te sluiten bij de omschrijving van het begrip arbeidsongeschiktheid in de arbeidsongeschiktheidswetten en ligt het dan ook voor de hand bij de toepassing van artikel 11 van de ANW zo mogelijk aansluiting te zoeken bij de regelgeving en de rechtspraak met betrekking tot het begrip arbeidsongeschiktheid in die wetten.
4.2. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is in wezen een herhaling van wat eerder in bezwaar en beroep is aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden beoordeeld en het beroep van appellante bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. In hoger beroep is door appellante geen nieuwe medische informatie ingebracht. De Raad kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank en het daarop gebaseerde oordeel. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat het bestreden besluit, gelet op de gedingstukken die voorhanden zijn, op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berust. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.3.Ter zitting heeft appellante benadrukt dat, omdat bij eerdere medische beoordelingen van haar arbeidsongeschiktheid door de betrokken verzekeringsarts een urenbeperking is aangenomen en bij de huidige beoordeling niet, het vervallen van de urenbeperking onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank had moeten concluderen dat een hernieuwd lichamelijk onderzoek van appellante door de verzekeringsarts bezwaar en beroep nodig was en de behandelend sector had moeten worden geraadpleegd om het wegvallen van de urenbeperking te verifiëren. Appellante wordt hierin niet gevolgd. Zoals de rechtbank heeft overwogen is het niet altijd vereist dat een verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokkene onderzoekt op een spreekuur.
Conclusie en gevolgen
5.1. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5.2. Omdat appellante geen gelijk krijgt hoeft de Svb geen proceskosten en griffierecht te vergoeden.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en A. Hoogenboom en J.P. Loof als leden, in tegenwoordigheid van N. el Khabazi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2025.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) N. el Khabazi
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Artikel 14 Algemene nabestaandenwet
- Recht op nabestaandenuitkering heeft de nabestaande die:
a. een ongehuwd kind heeft, dat jonger is dan 18 jaar en niet tot het huishouden van een ander behoort; of
b. arbeidsongeschikt is
1°.op en sedert de dag van overlijden van de verzekerde, of 2°.op en sedert de laatste dag van de maand waarin hij niet meer voldoet aan de voorwaarde bedoeld in onderdeel a, en wiens arbeidsongeschiktheid na de onderscheidenlijk onder 1° en 2° bedoelde dag ten minste drie maanden voortduurt, dan wel ten aanzien van wie aannemelijk is dat de arbeidsongeschiktheid ten minste drie maanden na de vorenbedoelde dag zal voortduren. (…)
Artikel 11 Algemene nabestaandenwet
-
Arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
-
In het eerste lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Algemene Nabestaandenwet.
ECLI:NL:CRVB:2023:99.
De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van 18 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4633, onder 4.4.
De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van 14 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2749, onder 4.1.
Vergelijk de uitspraak van 20 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2260, onder 4.1.
Zie ook ECLI:NL:CRVB:2023:99.
ECLI:NL:CRVB:2009:BI4863.
ECLI:NL:CRVB:2015:1182.