ECLI:NL:CRVB:2025:1250 - Centrale Raad van Beroep - 19 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
24/1183 BBZ
Datum uitspraak: 19 augustus 2025
Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 april 2024, 23/6529 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om een aanvraag om algemene bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Het college heeft de aanvraag afgewezen, omdat appellant onvoldoende heeft meegewerkt aan een onderzoek naar de levensvatbaarheid van zijn bedrijf. De Raad is het met het college eens. Het hoger beroep van appellant slaagt niet.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een reactie ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat appellant niet binnen de gestelde termijn heeft verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord en het college heeft laten weten af te zien van dit recht. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1. Appellant heeft op 28 maart 2023 een aanvraag ingediend om algemene bijstand en bijstand ter voorziening van de behoefte in bedrijfskapitaal op grond van het Bbz 2004. Hierbij heeft hijlant een ondernemingsplan overgelegd.
1.2. Naar aanleiding van de aanvraag van appellant heeft het college het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (IMK) op 24 mei 2023 gevraagd een onderzoek in te stellen naar de levensvatbaarheid van het bedrijf van appellant. Het IMK heeft de opdracht teruggegeven aan het college, nadat tevergeefs was geprobeerd om met appellant een afspraak te maken voor een gesprek over de levensvatbaarheid van zijn bedrijf.
1.3. Met een besluit van 17 juli 2023, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 25 augustus 2023 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant niet heeft meegewerkt aan het onderzoek van het IMK naar de levensvatbaarheid van zijn bedrijf en dat niet uit een extern en objectief advies blijkt dat het bedrijf van appellant levensvatbaar is.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellant biedt de rechtbank met haar uitspraak burgers zoals hij geen perspectief om uit een uitkeringssituatie te komen. Appellant is van mening dat de rechtbank de bewijslast ten onrechte volledig bij hem heeft gelegd, omdat hij al 25 jaar een uitkering ontvangt en het voor hem als werkzoekende met een uitkering onmogelijk is gebleken om een levensvatbare situatie voor een bedrijf te creëren. Daarnaast heeft appellant verwezen naar het Cultuurplanadvies 2025-2028, artikel 1, aanhef en onder e, van de Subsidieverordening Rotterdam 2014 en de website van de gemeente Rotterdam over de verstrekking van een zogeheten Rotterdamse cultuurlening.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de afwijzing van aanvraag in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1. In deze procedure ligt uitsluitend de vraag voor of het college de aanvraag van appellant om algemene bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal terecht heeft afgewezen. Deze vraag dient te worden beantwoord aan de hand van de voorwaarden die in het Bbz 2004 zijn gesteld. De Subsidieverordening Rotterdam 2014, het Cultuurplanadvies 2025-2028 en de website van gemeente Rotterdam over de verstrekking van een cultuurlening, waarnaar appellant in hoger beroep heeft verwezen, zijn voor de beantwoording van die vraag niet relevant en blijven daarom verder buiten bespreking.
4.2. Uit artikel 2 van het Bbz 2004 volgt dat de aanvraag van appellant alleen voor inwilliging in aanmerking komt als zijn bedrijf levensvatbaar is. Onder een levensvatbaar bedrijf wordt verstaan het bedrijf waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf en voor de voorziening in het bestaan.
4.3. Omdat appellant de aanvraag heeft ingediend, ligt het op zijn weg om aannemelijk te maken dat zijn bedrijf levensvatbaar is. Dit volgt uit eerdere rechtspraak.
4.4. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen. Appellant heeft niet meegewerkt aan het onderzoek van het IMK en heeft ook zelf geen positief advies over de levensvatbaarheid van zijn bedrijf overgelegd van een vergelijkbaar ander bureau of deskundige derde. Hierdoor heeft het college niet kunnen vaststellen dat aan de voorwaarde van levensvatbaarheid is voldaan. Dat appellant graag via zelfstandig ondernemerschap uit zijn uitkeringssituatie wil komen, laat onverlet dat het college voor de beoordeling van de Bbz-aanvraag van appellant mocht verlangen mee te werken aan een onderzoek naar de levensvatbaarheid van zijn bedrijf. Dat appellant dit om hem moverende redenen niet heeft gedaan, dient voor zijn rekening en risico te blijven.
Conclusie en gevolgen
4.5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor het betaalde griffierecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2025.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) A.H. Hagendoorn-Huls
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
Artikel 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:(…)
c. levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep: het bedrijf of zelfstandig beroep waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan.
Artikel 2
1. Algemene bijstand kan worden verleend aan:
a. de zelfstandige die gedurende een redelijke termijn als zodanig werkzaam is geweest en wiens bedrijf of zelfstandig beroep levensvatbaar is;(…)
2. Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal kan slechts worden verleend aan de zelfstandige, bedoeld in de onderdelen a, b en c van het eerste lid.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4314.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2629.