Terug naar bibliotheek
Centrale Raad van Beroep

ECLI:NL:CRVB:2025:1206 - Centrale Raad van Beroep - 13 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:CRVB:2025:120613 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 9 november 2023, 23/1862 (aangevallen uitspraak 1), 7 maart 2024, 23/3774 en 23/5482 (aangevallen uitspraak 2) en 19 juni 2024, 24/22 (aangevallen uitspraak 3)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meppel (college)

Datum uitspraak: 13 augustus 2025

Deze uitspraak gaat over de omvang van een op grond van de Wmo 2015 verstrekte maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning. De Raad is van oordeel dat die omvang juist is vastgesteld. Het college mocht daarbij het HHM Normenkader 2019 als uitgangspunt nemen. Daarnaast heeft het college de individuele situatie van appellante onderzocht en in verband daarmee bovenop de basisnorm aanvullende minuten toegekend. Deze minuten zijn voldoende voor een schoon en leefbaar huis. Met de door de rechtbank vastgestelde omvang voor het onderdeel wasverzorging is appellante niet tekort gedaan.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R.C.A. van Niftrik, advocaat, hoger beroepen ingesteld. Het college heeft verweerschriften ingediend. Appellante heeft een nader stuk ingediend.

De Raad heeft de zaken behandeld op een zitting van 18 juni 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Niftrik. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Horstmanshoff en C.A. van Baaren.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van de hoger beroepen zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1. Appellante, geboren in 1969, lijdt onder meer aan het Ehlers-Danlos, type 3, syndroom, waarbij sprake is van chronische pijnklachten, tendomyogene klachten en vermoeidheid. In verband met deze klachten heeft het college aan appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening verstrekt voor huishoudelijke ondersteuning in de vorm van zorg in natura.

1.2. Met een besluit van 11 augustus 2022 heeft het college voor de periode van 1 mei 2022 tot en met 31 juli 2024 de omvang van de maatwerkvoorziening geleidelijk afgebouwd van 330 minuten per week naar 250 minuten per week. Volgens het college bedraagt de omvang van de maatwerkvoorziening op grond van het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 van Bureau HHM (HHM Normenkader 2019) 80 minuten per week minder dan eerder is vastgesteld.

1.3. Naar aanleiding van het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 11 augustus 2022 heeft het college een nieuw besluit genomen. Met dit nieuwe besluit van 11 januari 2023 heeft het college het besluit van 11 augustus 2022 met ingang van 11 januari 2023 gewijzigd, in die zin dat de maatwerkvoorziening – conform de eerder verstrekte maatwerkvoorziening – 330 minuten per week bedraagt. Deze maatwerkvoorziening is verstrekt tot en met 31 maart 2023. Het college heeft de maatwerkvoorziening voor een korte periode verstrekt, omdat onderzoek wordt gedaan naar de toepasbaarheid van het HHM Normenkader 2019 in de gemeente Meppel en de resultaten van dat onderzoek op korte termijn worden verwacht.

1.4. Met een besluit van 10 maart 2023 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar van appellante gegrond verklaard voor zover dit is gericht tegen het besluit van 11 augustus 2022. Voor zover het bezwaar is gericht tegen het besluit van 11 januari 2023 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.

1.5. Met besluiten van 4 april 2023 en 8 juni 2023 heeft het college de verstrekte maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning met een omvang van 330 minuten per week verlengd tot en met respectievelijk 19 mei 2023 en 8 juli 2023.

1.6. Vervolgens heeft het college opnieuw onderzoek gedaan naar de ondersteuningsbehoefte van appellante. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 5 juli 2023. Met een besluit van 6 juli 2023 heeft het college aan appellante een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning verstrekt in de vorm van zorg in natura en met een omvang van 300 minuten per week voor de periode van 9 juli 2023 tot en met 8 juli 2028. Voor de omvang heeft het college zich gebaseerd op het HHM Normenkader 2019. Uit het onder 1.3 genoemde onderzoek is gebleken dat het HHM Normenkader 2019 ook toepasbaar is in de gemeente Meppel.

1.7. Met besluiten van 8 augustus 2023 (bestreden besluit 2) en 14 november 2023 (bestreden besluit 3) heeft het college het door appellante gemaakte bezwaar tegen de besluiten van respectievelijk 4 april 2023 en 8 juni 2023 niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van die besluiten.

1.8. Met een besluit van 22 november 2023 (bestreden besluit 4) heeft het college het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 6 juli 2023 ongegrond verklaard.

Uitspraken van de rechtbank

23/3440

2. Met aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard en daarmee dat besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning verstrekt van in totaal 330 minuten per week en voor de duur van drie maanden.

24/927 en 24/928

2.1. Met aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 2 en 3 ongegrond verklaard en die besluiten daarmee in stand gelaten. Volgens de rechtbank heeft het college de bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat beide besluiten zien op een afgesloten periode in het verleden en op voorhand onaannemelijk is dat appellante schade heeft geleden als gevolg van de besluiten.

24/1773

2.2. Met aangevallen uitspraak 3 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 16 augustus 2023 (lees: 22 november 2023 (bestreden besluit 4)) deels gegrond verklaard, dit besluit vernietigd voor zover het de omvang van de ondersteuning voor de wasverzorging betreft, en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat die omvang wordt vastgesteld op 75 minuten per week. Met een verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 13 december 2023,[1] heeft de rechtbank hiertoe overwogen dat het HHM Normenkader 2019 niet als uitgangspunt kan worden gebruikt bij het bepalen van de omvang van het resultaat wasverzorging. Met toepassing van het CIZ-protocol wordt in het geval van appellante voor wasverzorging uitgekomen op 75 minuten per week. Voor het overige heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

Het standpunt van appellante

3. Appellante is het met de uitspraken van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de oordelen van de rechtbank over de bestreden besluiten juist zijn. Hij doet dat aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 niet-ontvankelijk is en dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraken 2 en 3 niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

23/3440

4.1. De Raad ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of appellante procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van aangevallen uitspraak 1.

4.1.1. De Raad heeft eerder overwogen dat pas sprake is van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade als gevolg van de besluitvorming is geleden.[2]

4.1.2. Bestreden besluit 1 gaat over een maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura over een periode die is verstreken. Niet is gebleken dat een inhoudelijk oordeel over bestreden besluit 1 nog van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Met een ander besluit (bestreden besluit 4) is aan appellante een maatwerkvoorziening verstrekt tot en met 8 juli 2028. Over dat besluit, waartegen appellante in de kern dezelfde gronden heeft aangevoerd, krijgt appellante met deze uitspraak een inhoudelijk oordeel.

4.1.3. Zoals onder 4.1.1 is overwogen is het hebben van een louter formeel of principieel belang onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. Dit betekent dat appellante ook geen procesbelang kan hebben bij een inhoudelijke beoordeling van bestreden besluit 1 enkel en alleen omdat zij, zoals toegelicht ter zitting, een groot probleem heeft met de handelwijze van het college en wil dat het college hier op wordt gewezen.

4.1.4. Anders dan appellante heeft gesteld is procesbelang ook niet gelegen in de beoordeling van haar verzoek om vergoeding van immateriële schade. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft een benadeelde overeenkomstig artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het BW is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is nodig dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Voor vergoeding van immateriële schade is onvoldoende dat sprake is van min of meer sterk psychisch onbehagen en van zich gekwetst voelen door het bestreden besluit.[3] Appellante heeft slechts aangevoerd dat zij stress en problemen heeft ondervonden als gevolg van de besluitvorming. Gelet hierop acht de Raad op voorhand onaannemelijk dat appellante volgens de hier aan te leggen maatstaf immateriële schade heeft geleden als gevolg van de besluitvorming.

4.1.5. Uit het bovenstaande volgt dat appellante geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1. Het hoger beroep wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.

24/927 en 24/928

4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het college de bezwaarschriften van appellante tegen de besluiten van 4 april 2023 en 8 juni 2023 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van belang bij een inhoudelijke beoordeling van die besluiten. De Raad verwijst naar wat hij onder 4.1 heeft overwogen met betrekking tot bestreden besluit 1.

24/1773

4.3. Appellante is het niet eens met aangevallen uitspraak 3. Volgens appellante had aan haar een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning moeten worden verstrekt met een omvang van ten minste 420 minuten per week, waarvan 90 minuten voor wasverzorging. De verschillende beroepsgronden die appellante in dit kader naar voren heeft gebracht worden hieronder besproken.

Resultaat schoon en leefbaar huis

4.4. In de uitspraak van 13 december 2023 heeft de Raad geoordeeld dat het HHM Normenkader 2019, voor zover dat ziet op het resultaat schoon en leefbaar huis, als uitgangspunt mag worden gebruikt bij het bepalen van de omvang van een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning. Dit geldt zowel voor de in het normenkader opgenomen basismodule als voor de verschillende invloedsfactoren voor meer of minder inzet. Hieruit volgt dat, anders dan appellante heeft aangevoerd, het college niet het CIZ/MO-normenkader als uitgangspunt hoefde te nemen bij het bepalen van de omvang van de maatwerkvoorziening.

4.5. Ook de beroepsgrond dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de individuele omstandigheden van appellante slaagt niet. Conform de genoemde uitspraak van 13 december 2023 heeft het college bezien of in het geval van appellante met de basisnorm uit het HHM Normenkader 2019 een passende bijdrage wordt geleverd aan de zelfredzaamheid van appellante. Op basis van de individuele situatie van appellante heeft het college vervolgens aan appellante in aanvulling op de basisnorm 120 minuten extra tijd toegekend in verband met de beperkingen van appellante, drie extra kamers niet in gebruik zijnde als slaapkamer en de aanwezigheid van drie huisdieren. Hiermee heeft het college voldoende rekening gehouden met de specifieke situatie van appellante en het HHM Normenkader 2019 voor zover het gaat om meer inzet bovendien ruim toegepast.

4.6. Anders dan appellante heeft aangevoerd hoefde het college geen extra tijd toe te kennen voor indirecte tijd, het schoonmaken van het tweede toilet op de eerste verdieping en voor de extra kamers. Indirecte tijd is al onderdeel van de normtijden zoals die in het HHM Normenkader 2019 zijn opgenomen. Het schoonmaken van het tweede toilet valt onder het schoonmaken van de badkamer. Het maakt daarbij niet uit of het toilet zich in de badkamer bevindt – zoals in het geval van appellante – of dat het een separaat toilet betreft. De extra kamers, tot slot, zijn niet in gebruik als slaapkamer. Daarom mocht het college volstaan met de toegekende extra tijd in verband met de extra kamers.

Wasverzorging

4.7. Volgens appellante had de rechtbank bij het zelf in de zaak voorzien de omvang van de maatwerkvoorziening voor wasverzorging moeten vaststellen op 90 minuten per week in plaats van op 75 minuten per week. Deze beroepsgrond slaagt niet. Niet in geschil is dat vanwege het wekelijks verschonen van het bed, één extra was moet worden gedaan. Overeenkomstig de uitspraak van de Raad van 13 december 2023[4] heeft de rechtbank zich bij het vaststellen van de omvang gebaseerd op het CIZ-protocol. De Raad heeft in een recente uitspraak[5] geoordeeld dat voor het resultaat wasverzorging het HHM Normenkader 2019 als uitgangspunt mag worden gebruikt voor zover wordt uitgegaan van de herberekende normtijden.[6] Op basis van die normtijden zou appellante voor wasverzorging uitkomen op 60 minuten per week (41 minuten + 19 minuten voor extra inzet). Met de door de rechtbank verstrekte 75 minuten per week is appellante dus niet tekort gedaan.

4.8. Ook de beroepsgrond dat het college tijd had moeten toekennen voor het strijken van kleding slaagt niet. Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld is gestreken (boven)kleding in het algemeen niet noodzakelijk om te kunnen participeren in de maatschappij of voor de zelfredzaamheid.[7] Er is geen reden om in het geval van appellante tot een ander onderdeel te komen. Bij het aanschaffen van nieuwe kleding kan appellante kiezen voor strijkvrije kleding, die in alle prijsklassen te koop is. Daarnaast is niet gebleken dat het voor appellante medisch noodzakelijk is om gestreken kleding te dragen. Bovendien heeft appellante bijzondere bijstand gekregen voor de meerkosten voor kleding in verband met extra slijtage van haar kleding omdat ze in een rolstoel zit.

In- en uitruimen van de vaatwasser

4.9. Anders dan appellante heeft aangevoerd hoefde het college geen tijd toe te kennen voor het in- en uitruimen van de vaatwasser. Uit het door het college verrichte onderzoek is niet gebleken dat appellante problemen ondervindt bij het in- en uitruimen van de vaatwasser. Appellante heeft geen concrete informatie of stukken overgelegd op basis waarvan aan die conclusie moet worden getwijfeld. Conclusie en gevolgen

4.10. Zoals onder 4.1 is overwogen is het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 nietontvankelijk. Verder volgt uit wat onder 4.2 tot en met 4.9 is overwogen dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 en 3 niet slaagt. De aangevallen uitspraken 2 en 3 worden bevestigd. Dit betekent dat bestreden besluiten 2, 3 en 4 in stand blijven.

5. Omdat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 niet-ontvankelijk is en het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 en 3 niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en K.M.P. Jacobs en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van H. de Brabander als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025.

(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum

(getekend) H. de Brabander

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 2.3.5, derde lid, Wmo 2015

Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

ECLI:NL:CRVB:2023:2470.

Zie de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 oktober 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1963, onder 4.4.

ECLI:NL:CRVB:2023:2470, onder 4.4.3.

Zie de uitspraak van 9 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:46.

Zie voor deze tijden de bijlage bij de uitspraak van 9 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:46.

Zie de uitspraak van 18 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1487, onder 4.4.


Voetnoten

ECLI:NL:CRVB:2023:2470.

Zie de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 oktober 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1963, onder 4.4.

ECLI:NL:CRVB:2023:2470, onder 4.4.3.

Zie de uitspraak van 9 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:46.

Zie voor deze tijden de bijlage bij de uitspraak van 9 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:46.

Zie de uitspraak van 18 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1487, onder 4.4.