Terug naar bibliotheek
Centrale Raad van Beroep

ECLI:NL:CRVB:2025:1192 - Centrale Raad van Beroep - 6 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:CRVB:2025:11926 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

24/2650 WAO

Datum uitspraak: 6 augustus 2025

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 oktober 2024, 23/2481 (aangevallen uitspraak) en het verzoek om vergoeding van schade

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en tevens verzocht om schadevergoeding. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Appellant heeft nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 16 juli 2025 om 11.00 uur. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door Y. Huisman.

Bij emailbericht van 16 juli 2025 om 11.24 uur, heeft appellant te kennen gegeven dat hij niet aan de zitting van 11.00 uur heeft kunnen deelnemen omdat de digitale link voor het online bijwonen van de zitting niet werkte.

Daarop is alsnog aan appellant een uitnodiging voor deelname aan de zitting, met het tijdstip van 14.00 uur, gezonden. Het Uwv heeft telefonisch te kennen gegeven niet alsnog behoefte te hebben aan deelname van de zitting om 14.00 uur.

Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens via videobellen op 16 juli 2025, om 14.00 uur, plaatsgevonden waar appellant is verschenen. Het Uwv is, zoals telefonisch was meegedeeld, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

  1. Bij besluit van 16 januari 2023 heeft het Uwv de aan appellant toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 1 mei 2023 beëindigd in verband met het door appellant bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.

1.1. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 21 maart 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 januari 2023 ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

  1. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de grond van appellant dat hij in 1991 en in 2005 te weinig betaald heeft gekregen niet slaagt. Daarover gaat het besluit niet. Het besluit gaat erover dat zijn WAO-uitkering eindigt omdat appellant op 1 mei 2023 de leeftijd heeft bereikt waarop hij recht heeft op een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet. Dat heeft appellant niet betwist. Appellant heeft niets naar voren gebracht dat naar het oordeel van de rechtbank reden is om het besluit van het Uwv onjuist te achten.

Standpunt van appellant

3.1. Appellant is het met deze uitspraak niet eens. Hij heeft in hoger beroep herhaald dat hij in januari, februari en maart 2005 heeft gewerkt en dat dit loon niet is opgenomen in het loonoverzicht waardoor hij daarover ook geen WAO-uitkering heeft ontvangen. Dat dient het Uwv nog te betalen. Voorts klopt hierdoor ook zijn arbeidsregistratie niet wat ook hersteld dient te worden.

Standpunt van het Uwv

3.2. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

  1. Gelet op het bestreden besluit is in geschil of het Uwv op juiste gronden de WAOuitkering heeft beëindigd per 1 mei 2023 omdat appellant de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.

4.1. Artikel 49, eerste lid, van de WAO luidt: De arbeidsongeschiktheidsuitkering neemt een einde met ingang van de dag waarop de betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, bereikt.

4.2. De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep tegen de het bestreden besluit heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht overwogen dat het bestreden besluit alleen gaat over de beëindiging van de WAO-uitkering met ingang van 1 mei 2023 omdat appellant de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. De grond die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd namelijk dat appellant in januari, februari en maart 2005 zou hebben gewerkt en dat het loon daarover niet zou zijn opgenomen in het loonoverzicht waardoor hij te weinig WAO-uitkering zou hebben gekregen en zijn arbeidsregistratie niet klopt, maakt niet dat het bestreden besluit onjuist zou zijn. Nu appellant zich kan vinden in de beëindiging van de WAOuitkering vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, is er geen reden om anders te beslissen dan de rechtbank heeft gedaan.

4.3. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Gelet hierop wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

  1. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

  • bevestigt de aangevallen uitspraak;

  • wijst het verzoek om vergoeding van schade af.

Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van D. Semiz als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2025.

(getekend) S.B. Smit-Colenbrander

(getekend) D. Semiz