Terug naar bibliotheek
Centrale Raad van Beroep

ECLI:NL:CRVB:2025:1050 - Centrale Raad van Beroep - 8 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:CRVB:2025:10508 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

24 799 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 februari 2024, 23/1982 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom (college)
Datum uitspraak: 8 juli 2025
Zitting heeft: D.H. Harbers
Griffier: M. Ramanand
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 juli 2025. Namens appellant is mr. G.A.R. Wieleman, advocaat, verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y. Dogan.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Deze zaak gaat over het volgende.
In juni 2022 heeft de sociale recherche van de ISD Brabantse Wal een melding ontvangen dat in de woning van appellant een grote hoeveelheid hasj is aangetroffen en dat geen spullen werden aangetroffen die duidden op bewoning. In verband daarmee heeft een sociaal rechercheur een rechtmatigheidsonderzoek ingesteld om duidelijkheid te krijgen over de woon - en verblijfsituatie van appellant. In dat kader is appellant uitgenodigd voor een gesprek op 1 november 2022. Appellant is niet op dit gesprek verschenen. Om die reden heeft het college met een besluit van 1 november 2022 (opschortingsbesluit) het recht op bijstand van appellant met ingang van 1 november 2022 opgeschort. Hierbij is appellant in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen door te verschijnen op een gesprek op 8 november 2022. Appellant is ook niet op dit gesprek verschenen. Vervolgens is appellant nogmaals in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door te verschijnen op een gesprek van 14 november 2022. Ook op dat gesprek is appellant niet verschenen.
Vervolgens heeft het college met een besluit van 23 november 2022 (intrekkingsbesluit) de bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet met ingang van 1 november 2022 ingetrokken, op de grond dat appellant het in het opschortingsbesluit geconstateerde verzuim niet heeft hersteld.
Met een besluit van 6 maart 2023 (bestreden besluit) zijn de bezwaren tegen het opschortings - en intrekkingsbesluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Vaststaat dat appellant niet op het gesprek van 1 november 2022 en de daaropvolgende gesprekken is verschenen en daardoor de medewerkingsverplichting heeft geschonden. Niet in geschil is dat daarmee aan de voorwaarden voor opschorting en intrekking na opschorting is voldaan.
Appellant voert aan dat het college zijn bevoegdheid om onderzoek te doen heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven en daarmee heeft gehandeld in strijd met het verbod van détournement de pouvoir als bedoeld in artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Hierbij heeft appellant het volgende naar voren gebracht. De sociaal rechercheur die het rechtmatigheidsonderzoek uitvoerde, heeft op 26 oktober 2022 overleg gehad met het interventieteam van de politie. Uit dit overleg blijkt dat de politie de wens heeft uitgesproken appellant aan te houden voordat het gesprek op 1 november 2022 zou kunnen plaatsvinden. Het doel van het gesprek is daarmee verschoven van het verkrijgen van duidelijkheid over de woon - en verblijfsituatie van appellant naar de aanhouding van appellant voorafgaand aan dat gesprek.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De beschikbare gegevens bieden geen enkel aanknopingspunt voor het standpunt van appellant dat het doel van het gesprek op 1 november 2022 is verschoven van het vaststellen van de woon - en verblijfsituatie van appellant naar aanhouding van appellant. Uit het overleg op 26 oktober 2022 blijkt alleen maar dat de sociaal rechercheur heeft verteld dat appellant zou worden uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek over zijn bijstandsuitkering en dat de medewerker van het interventieteam van de politie heeft voorgesteld om appellant voor het gesprek aan te houden. Hieruit kan op geen enkele manier worden afgeleid dat het college zijn bevoegdheid om onderzoek te doen en in dat kader appellant op te roepen voor een rechtmatigheidsgesprek voor een ander doel heeft gebruikt dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven. Het enkele voorstel van de politie om appellant aan te houden is daarvoor niet voldoende. Nergens blijkt namelijk uit dat het college dit voorstel heeft geaccepteerd en dat dit de reden was om appellant uit te nodigen voor een gesprek, nog daargelaten dat ook niet is gebleken dat de politie op de hoogte was van de datum van het gesprek op 1 november 2022.
Het hoger beroep slaagt dus niet. Dat betekent dat de opschorting van het recht op bijstand en de intrekking van bijstand met ingang van 1 november 2022 in stand blijven.
Dit betekent ook dat appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht krijgt.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) M. Ramanand (getekend) D.H. Harbers