ECLI:NL:CBB:2025:413 - College van Beroep voor het bedrijfsleven - 22 juli 2025
Uitspraak
Formele relaties
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
uitspraak
zaaknummers: 23/1087 en 23/1088
(gemachtigde: mr. J.M. Smits)
en
(gemachtigde: mr. G.J.M. de Jager)
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 maart 2023, kenmerk 21/2726 en 21/2866, in het geding tussen
en
(gemachtigde: mr. A.M. Pelgrim)
en
Procesverloop in hoger beroep
[naam 1] en [naam 2] hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 22 maart 2023 (aangevallen uitspraak, ECLI:NL:RBROT:2023:2364).
De minister heeft een reactie op de hogerberoepschriften ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
[naam 1] en [naam 2] hebben verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Naar aanleiding van dit verzoek heeft het College de Staat als partij aangemerkt.
De zitting was op 23 april 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam 3] namens [naam 1] , [naam 4] namens de minister, en de gemachtigden van partijen.
Grondslag van het geschil
1.1 Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
1.2 Op 10 september 2019 heeft een toezichthouder van de Inspectie SZW een inspectie uitgevoerd op de locatie van [naam 5] . Tijdens deze inspectie is de toezichthouder een slijpmachine getoond van het merk [merknaam] (slijpmachine). Dit betreft een machine voor het slijpen van de messen van kooigrasmaaiers. De slijpmachine, bedoeld voor professioneel gebruik door bijvoorbeeld golfbanen en gemeentelijke groendiensten, wordt gemaakt door [naam 2] en geïmporteerd in Nederland door [naam 1] .
1.3 De inspecteur heeft de slijpmachine onderzocht. Op basis van de inspectiebevindingen is de minister van mening dat de slijpmachine niet in overeenstemming is met het Warenwetbesluit machines waarmee Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende machines en tot wijziging van Richtlijn 95/16/EG (Machinerichtlijn) is geïmplementeerd. De minister heeft in verband hiermee een last opgelegd aan [naam 1] . Het daartegen door [naam 1] en [naam 2] gemaakte bezwaar heeft de minister met besluiten van 15 april 2021 (bestreden besluiten) gedeeltelijk gegrond verklaard. De minister heeft twee lastonderdelen ingetrokken en een lastonderdeel gehandhaafd en geherformuleerd. De last luidt nu als volgt:
“Ik gelast [naam 1] om de houders en de vermoedelijke houders van door haar geleverde exemplaren van de slijpmachine [merknaam] onverwijld en op doeltreffende wijze op de hoogte te stellen van het gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van de mens dat van die machine uitgaat. Daartoe dient [naam 1] haar afnemers erover te informeren dat de slijpmachine [merknaam] niet is voorzien van alle noodzakelijke beschermingsmiddelen om aanraking met draaiende delen te kunnen voorkomen. Men kan bekneld raken tussen de onbeschermde (draaiende) messen van de kooimaaier. Deze informatie moet onverwijld, en duidelijk leesbaar per brief op briefpapier van [naam 1] aan de (vermoedelijke) houders worden verstuurd.”
Uitspraak van de rechtbank
2.1 De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister de bestreden besluiten onvoldoende heeft gemotiveerd. Om die reden heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd. Wel heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand gelaten, omdat de minister alsnog voldoende heeft gemotiveerd dat van de slijpmachine een gevaar uitgaat als bedoeld in artikel 21 van de Warenwet en dat de aan [naam 1] opgelegde last is aangewezen.
2.2 Daartoe heeft de rechtbank, kort gezegd, het volgende overwogen. De minister heeft aan de slijpmachine drie gevaren geïdentificeerd: de aangedreven maaikorf, de slijpsteen en de slede met draaiende slijpsteen (traversebeweging). Het in aanraking komen met deze onderdelen kan tot ernstige verwondingen leiden (variërend van kneuzing, verbrijzeling, amputatie tot huid- of oogletsel). Omdat de achterkant van de slijpmachine door het ontwerp ervan vrij toegankelijk is, bestaat het risico dat iemand in aanraking komt met de daar aanwezige bewegende delen. Niet is gebleken dat de risico’s die uitgaan van de slijpmachine niet kunnen worden weggenomen. Het achterwege laten van een afscherming is een ontwerpkeuze. Hieruit volgt dat het vastgestelde gevaar dat van de slijpmachine uitgaat weggenomen had moeten worden en dat niet kon worden volstaan met het waarschuwen voor dat gevaar in de gebruikshandleiding. Dit betreft namelijk een organisatorische maatregel die leidt tot een lager veiligheidsniveau. Het gevaar is niet uitgesloten of zoveel mogelijk verminderd. Daarom heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat niet alle stappen van Bijlage I, onder punt 1.1.2, onder b, van de Machinerichtlijn op juiste wijze zijn doorlopen, zodat de slijpmachine niet geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen van de Machinerichtlijn.
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Standpunt van [naam 1] en [naam 2]
3 [naam 1] en [naam 2] betwisten dat de drie geïdentificeerde gevaren een wezenlijk gevaar opleveren waarvoor maatregelen moeten worden getroffen. Zij stellen dat geen sprake is van een reëel risico op gevaar. [naam 2] heeft tijdens de conformiteitsbeoordeling een risico opgemerkt aan de achterzijde van de machine. Dit risico is beoordeeld met inachtneming van de voorschriften uit de Machinerichtlijn. Uit foto’s en filmpjes van [naam 2] blijkt dat de maaikorf handmatig zonder ernstige verwondingen gestopt kan worden. Bovendien is er geen risico dat iemand met de maaikorf in aanraking komt, omdat deze aan de achterzijde in de slijpmachine geplaatst wordt waarna de operateur het slijpen vanaf de afgeschermde voorzijde verricht. Afscherming aan de achterzijde is niet nodig en is technisch onwenselijk vanwege de benodigde ruimte voor het plaatsen en verwijderen van de maaikorf. Er is dus geen gevaar bij het bedienen, afstellen en onderhouden van de slijpmachine bij normaal gebruik. Wel moeten gebruikers een beschermde zone aan de achterzijde aanwijzen en zijn er gebruikersinstructies op dit punt. Ook is een noodstopvoorziening (e-stop) aan de voor- en achterzijde van de machine en afscherming van de slijper aan de voorzijde (voor de operator) aangebracht. [naam 1] en [naam 2] wijzen er op dat een fabrikant bij het ontwerp van een machine een zekere vrijheid heeft om te kiezen hoe hij aan de eisen van Bijlage I, onder punt 1.1.2, onder b, van de Machinerichtlijn voldoet.
Standpunt van de minister
4 De minister heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zijn stellingen zullen, voor zover nodig, hierna bij de beoordeling worden besproken.
Beoordeling door het College
5.1 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5.2 De last gaat over het gevaar van het in aanraking kunnen komen met draaiende delen van de machine, en dan specifiek het gevaar van beknelling tussen de onbeschermde (draaiende) messen van de kooimaaier (maaikorf). Uit de last volgt niet dat de slijpsteen op zichzelf bezien een gevaar oplevert, omdat het gevaar daarvan niet is omschreven in de last. Het standpunt dat de traversebeweging van de slede van de slijpsteen gevaar oplevert voor de veiligheid of de gezondheid van de mens, heeft de minister in zijn nadere stuk laten vallen. Het College zal de beoordeling van het geschil dan ook beperken tot de (draaiende) messen van de maaikorf.
5.3 Artikel 21 van de Warenwet vormt de grondslag van deze door de minister aan [naam 1] opgelegde last. Voor de bevoegdheid van de minister om een last op te leggen is bepalend of waren ‘naar het oordeel van Onze Minister gevaar opleveren voor de veiligheid of de gezondheid van de mens, of indien het technische voortbrengselen betreft, tevens gevaar opleveren voor de veiligheid van zaken’. De formulering ‘naar het oordeel van Onze Minister’ betekent dat het College de beoordeling terughoudend toetst. Wel beoordeelt het College zonder terughoudendheid of de minister van de juiste feiten is uitgegaan en of de motivering die hij aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd, deugdelijk is.
5.4 De minister heeft de aard van het gevaar van beknelling tussen de onbeschermde (draaiende) messen van de maaikorf gemotiveerd uiteengezet op grond van het technisch onderzoek van de inspecteur, de specificaties van de slijpmachine en de gebruikshandleiding daarvan. Vaststaat dat de maaikorf aan de achterzijde niet is afgeschermd, zodat iemand daar met een hand bij kan komen. Uit de video’s van [naam 2] blijkt weliswaar dat een hand in bepaalde situaties niet verwond raakt, maar in de video’s is geen rekening gehouden met een andere draairichting, een hoger koppel van de motor of het werken zonder handschoen bij een hogere rotatiesnelheid. De minister heeft erop gewezen dat de kinetische energie die in de aangedreven draaiende maaikorf aanwezig is op 54.66 joule wordt ingeschat en dat het in aanraking komen of bekneld raken tussen een draaiende maaikorf met een massa van 25 tot 75 kg met een dergelijke hoeveelheid kinetische energie ernstig letsel tot gevolg kan hebben. Verder heeft hij erop gewezen dat het slijpproces plaatsvindt met een door [naam 2] aanbevolen startinstelling van ongeveer 200 omwentelingen per minuut, die kan oplopen tot 360 omwentelingen per minuut waarbij de messen draaien. De draairichting van de in de slijpmachine bevestigde maaikorf is bovendien aanpasbaar waardoor de botte of scherpe kant van de maaikorf tot ernstig letsel als kneuzing, verbrijzeling en amputatie kan leiden. De conclusie is dat de minister terecht ervan uitgaat dat gebruikers bekneld kunnen raken tussen draaiende messen van de maaikorf en aldus mocht aannemen dat de slijpmachine een gevaar oplevert voor de veiligheid van de mens.
5.5.1 Punt 1.1.2, onder a, van Bijlage I bij de Machinerichtlijn bepaalt dat de machine zodanig ontworpen en gebouwd moet zijn dat zij bediend, afgesteld en onderhouden kan worden zonder dat personen aan een risico worden blootgesteld, wanneer deze handelingen onder de vastgestelde omstandigheden worden verricht, tevens rekening houdend met redelijkerwijs voorzienbaar verkeerd gebruik. De genomen maatregelen moeten erop gericht zijn elk risico gedurende de te verwachten levensduur van de machine, met inbegrip van de fasen van het vervoer, het monteren, het demonteren, de buitenbedrijfstelling en de sloop, uit te sluiten.
5.5.2 Bij het kiezen van de meest geschikte oplossing moet de fabrikant of diens gemachtigde op grond van punt 1.1.2, onder b, van Bijlage I bij de Machinerichtlijn de volgende beginselen toepassen, in de aangeduide volgorde:
5.5.3 Punt 1.3.7 van Bijlage I bij de Machinerichtlijn bepaalt dat de fabrikant de bewegende delen van de machine zodanig moet ontwerpen en bouwen dat wat betreft risico voor aanraking waardoor zich ongelukken zouden kunnen voordoen, wordt voorkomen, of, wanneer risico’s blijven bestaan, voorzien zijn van afschermingen of beveiligingsinrichtingen.
5.5.4 Zoals hiervoor is vastgesteld kunnen gebruikers bekneld raken tussen draaiende messen van de maaikorf en levert de slijpmachine een gevaar op voor de veiligheid van de mens. Het betoog dat [naam 2] als fabrikant de vrijheid heeft om in dit geval te kiezen voor gebruikersvoorschriften in plaats van afscherming vanwege het verwachte professionele gebruik aan de voorzijde van de slijpmachine, slaagt niet. Uit de hiervoor aangehaalde bepalingen van de Machinerichtlijn volgt namelijk dat een fabrikant voor het verbonden risico niet alleen rekening moet houden met het normale gebruik waartoe de machine is bestemd, maar ook met elk redelijkerwijs voorzienbaar verkeerd gebruik daarvan en dat de machine daarop moet worden aangepast. Niet in geschil is dat het mogelijk is om ook de achterzijde van de slijpmachine van een afscherming te voorzien. Het risico op het gevaar dat iemand met de handen in de draaiende messen aan de achterzijde van de slijpmachine kan komen, had dus kunnen worden weggenomen. Dat [naam 2] niet voor afscherming heeft gekozen omdat het kostbaar is en het plaatsen van de maaikorf in de slijpmachine minder praktisch maakt, doet daaraan niet af. Zoals ter zitting is besproken, is een noodstop niet aan te merken als een beveiligingsinrichting en kan een dergelijke stop volgens punt 1.2.4.3 van Bijlage I bij de Machinerichtlijn alleen dienen als ondersteuning van andere veiligheidsmaatregelen. Aan de stap van het aanbrengen van een noodstopvoorziening en gebruikersinstructies, waarin staat dat de gebruiker een beschermde zone moet aanwijzen en omheinen, komt [naam 2] daarom niet toe zonder eerst te voorzien in een afscherming of beveiligingsinrichting. Het gevaar van de (draaiende) messen van de maaikorf voor de veiligheid van de mens is met het aanbrengen van een noodstopvoorziening en gebruikersinstructies dus niet weggenomen.
5.6 Omdat de minister mocht aannemen dat de slijpmachine een gevaar oplevert voor de veiligheid van de mens, mocht hij de last opleggen op grond van artikel 21 van de Warenwet in samenhang met artikel 5:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
Slotsom hoger beroep
6 De hoger beroepen zijn ongegrond. Het College zal de aangevallen uitspraak bevestigen.
Overschrijding van de redelijke termijn
7.1 Over het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn op grond van artikel 6 van het EVRM, overweegt het College als volgt.
7.2 In deze zaken geldt het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties (bezwaar, beroep en hoger beroep) in beginsel is overschreden als die procedure in haar geheel langer duurt dan vier jaar. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bestuurlijke fase in beginsel zes maanden mag duren, de beroepsfase anderhalf jaar en de hoger beroepsfase twee jaar. De redelijke termijn begint hier op het moment waarop het bezwaarschrift is ontvangen. De minister heeft het eerste bezwaarschrift (van [naam 1] ) ontvangen op 25 februari 2020 en het tweede (van [naam 2] ) op 3 maart 2020. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn van ten hoogste vier jaar met meer dan twaalf, maar minder dan achttien maanden overschreden (17 maanden).
7.3 Omdat de overschrijding van de redelijke termijn aan de minister en het College is toe te rekenen, wordt de vergoeding van schade naar evenredigheid uitgesproken ten laste van de minister en de Staat, die de schade als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn door het College moeten betalen. De bestuurlijke fase heeft een jaar, een maand en drie weken geduurd. Dat is afgerond een overschrijding van de redelijke termijn met acht maanden. De procedure bij de rechtbank is tijdig afgerond. De redelijke termijn is bij de behandeling van het hoger beroep door het College overschreden met negen maanden. Gelet op het voorgaande moet de overschrijding van de redelijke termijn voor 8/17 deel worden toegerekend aan de minister en voor het resterende deel 9/17 deel aan het College.
7.4 Het College zal daarom, uitgaande van een forfaitair tarief van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond en met overeenkomstige toepassing van artikel 8:88 van de Awb, de minister en de Staat veroordelen tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding waarbij de minister een bedrag van € 706,- (8/17 deel van € 1.500,-) en de Staat € 794,- (9/17 deel van € 1.500,-) dient te betalen per onderneming.
7.5 Tot slot zal het College een vergoeding toekennen voor de door de ondernemingen gemaakte proceskosten voor oor het indienen van het verzoek tot vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze begroot het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,5). Nu de overschrijding van de redelijke termijn zowel aan de minister als aan het College is toe te rekenen, zal deze vergoeding deels moeten plaatsvinden door de minister en deels door de Staat, waarbij om redenen van eenvoud en uitvoerbaarheid dient te worden uitgegaan van een verdeling waarbij ieder van hen de helft betaalt van de toe te kennen bedragen (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:252) onder 3.14.2). Gelet op het voorgaande zal het College de minister en de Staat, ieder voor de helft, veroordelen in de door appellant gemaakte proceskosten voor het indienen van het verzoek tot vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 226,75.
Beslissing
Het College:
proceskosten van [naam 1] en [naam 2] tot een bedrag van € 226,75 per onderneming.
- veroordeelt de minister in de proceskosten van [naam 1] en [naam 2] tot een bedrag van € 226,75 per onderneming.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, mr. M.L. Noort en mr. A. van Gijzen, in aanwezigheid van mr. M. Ettema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2025.
w.g. A. Venekamp w.g. M. Ettema
Bijlage
Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende machines en tot wijziging van Richtlijn 95/16/EG (Machinerichtlijn)
Bijlage I
Essentiële veiligheids- en gezondheidseisen betreffende het ontwerp en de bouw van machines
Algemene beginselen
- De fabrikant van een machine of diens gemachtigde garandeert dat een risicobeoordeling wordt uitgevoerd om na te gaan welke veiligheids- en gezondheidseisen op die machine van toepassing zijn; bij ontwerp en bouw van de machine moet vervolgens rekening worden gehouden met de resultaten van deze risicobeoordeling.
Via het herhalen van bovenbedoelde risicobeoordeling en -beperking dient de fabrikant of diens gemachtigde: — de grenzen van de machines te bepalen, zowel uitgaande van het beoogde gebruik als van elk redelijkerwijs voorzienbare verkeerde gebruik daarvan, — na te gaan welke gevaren door de machines kunnen worden veroorzaakt en welke gevaarlijke situaties daaraan verbonden zijn, — de risico's in te schatten met inachtneming van de ernst van het mogelijke letsel of de aantasting van de gezondheid en de waarschijnlijkheid dat deze zich voordoet, — de risico's te beoordelen teneinde, overeenkomstig de doelstelling van deze richtlijn, te bepalen of risicoreductie vereist is, — de gevaren weg te nemen of de aan deze gevaren verbonden risico's te verminderen door de toepassing van beschermende maatregelen in de in punt 1.1.2, onder b) vastgestelde volgorde.
(…)
1.1. ALGEMEEN
1.1.1. Definities, onder a), e), f), g) en i) In deze bijlage wordt verstaan onder:
a. a) Gevaar: een mogelijke bron van verwonding of aantasting van de gezondheid;
e) Risico: combinatie van de waarschijnlijkheid en de ernst van een letsel of aantasting van de gezondheid die zich kan voordoen in een gevaarlijke situatie
f) Afscherming: een machineonderdeel dat specifiek wordt gebruikt om te beschermen door middel van een materiële barrière;
g) Beveiligingsinrichting: inrichting (anders dan een afscherming) die, alleen of in combinatie met een afscherming, een risico vermindert;
i. i) Redelijkerwijs voorzienbaar verkeerd gebruik: gebruik van een machine op een manier die niet in de gebruiksaanwijzing staat maar het resultaat kan zijn van gemakkelijk voorspelbaar menselijk gedrag.
1.1.2. Beginselen van geïntegreerde veiligheid
a. a) De machine moet zodanig ontworpen en gebouwd zijn dat zij bediend, afgesteld en onderhouden kan worden zonder dat personen aan een risico worden blootgesteld, wanneer deze handelingen onder de vastgestelde omstandigheden worden verricht, tevens rekening houdend met redelijkerwijs voorzienbaar verkeerd gebruik.
De genomen maatregelen moeten erop gericht zijn elk risico gedurende de te verwachten levensduur van de machine, met inbegrip van de fasen van het vervoer, het monteren, het demonteren, de buitenbedrijfstelling en de sloop, uit te sluiten.
b) Bij het kiezen van de meest geschikte oplossingen moet de fabrikant of diens gemachtigde de volgende beginselen toepassen, in de aangeduide volgorde:
-
de risico’s uitsluiten of zoveel mogelijk verminderen (veiligheid in het ontwerp en de bouw van de machine integreren),
-
de noodzakelijke beveiligingsmaatregelen treffen voor risico’s die niet kunnen worden uitgesloten,
-
de gebruikers informeren over de restrisico’s ten gevolge van een tekortkoming van de getroffen beveiligingsmaatregelen, aangeven of een bijzondere opleiding vereist is en vermelden dat persoonlijke beschermingsmiddelen vereist zijn.
c) Bij ontwerp en bouw van de machine en bij het opstellen van de gebruiksaanwijzing moet de fabrikant of diens gemachtigde niet alleen het beoogde gebruik van de machine maar ook elk redelijkerwijs voorzienbare verkeerd gebruik voor ogen houden.
De machine moet zo zijn ontworpen en gebouwd om abnormaal gebruik, indien dat een risico zou inhouden, te voorkomen. In voorkomend geval moet de gebruiksaanwijzing de aandacht van de gebruiker vestigen op te ontraden gebruik dat, zoals de ervaring heeft uitgewezen, van de machine kan worden gemaakt.
d) Bij ontwerp en bouw van de machine moet rekening worden gehouden met de belemmeringen die de bediener ondervindt door een noodzakelijk of te voorzien gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.
e) De machine moet worden geleverd met alle speciale uitrusting en accessoires die essentieel zijn om deze veilig te kunnen afstellen, onderhouden en gebruiken.
1.2.4.3. Noodstop Een machine moet zijn voorzien van één of meer noodstopinrichtingen waarmee reële of dreigende gevaarlijke situaties kunnen worden afgewend. Dit geldt niet voor:
De inrichting moet:
Wanneer de werking van de noodstopinrichting wordt beëindigd nadat een stopbevel is gegeven, moet het stopbevel door inschakeling van de noodstopinrichting gehandhaafd blijven totdat deze wordt opgeheven; inschakeling van de inrichting zonder dat deze een stopbevel genereert, mag niet mogelijk zijn. Het uitschakelen van de inrichting mag alleen door een passende handeling kunnen geschieden en mag de machine niet in werking stellen, maar mag alleen het opnieuw in werking stellen mogelijk maken. De noodstopfunctie moet te allen tijde beschikbaar en operationeel zijn, ongeacht de bedrijfsmodus. Noodstopinrichtingen dienen ter ondersteuning van andere veiligheidsmaatregelen, niet ter vervanging ervan.
1.3.7. Risico’s in verband met bewegende delen De bewegende delen van de machine moeten zodanig zijn ontworpen en gebouwd dat wat betreft risico voor aanraking waardoor zich ongelukken zouden kunnen voordoen, wordt voorkomen, of, wanneer risico’s blijven bestaan, voorzien zijn van afschermingen of beveiligingsinrichtingen. Alle nodige maatregelen moeten worden genomen om het onverwacht blokkeren van bewegende delen die bij het werk zijn betrokken, te verhinderen. Wanneer ondanks deze voorzorgsmaatregelen het waarschijnlijk is dat een blokkering kan optreden, moet waar nodig worden gezorgd dat deze blokkering met de nodige specifieke beschermingsmiddelen en gereedschappen zonder gevaar kan worden verholpen. Deze specifieke beschermingsmiddelen moeten in de gebruiksaanwijzing en, indien mogelijk, op de machine zelf worden vermeld, met een beschrijving van het gebruik ervan.
Warenwet
Artikel 21, eerste lid,
- Indien waren naar het oordeel van Onze Minister gevaar opleveren voor de veiligheid of de gezondheid van de mens, of indien het technische voortbrengselen betreft, tevens gevaar opleveren voor de veiligheid van zaken, kan hij met het oog op de bescherming van die belangen degene die de waar of het voortbrengsel verhandelt of heeft verhandeld, gelasten om de houders dan wel de vermoedelijke houders van die waar onverwijld en op doeltreffende wijze op de hoogte te stellen van het gevaar. Degene tot wie de last is gericht, geeft daaraan onverwijld gevolg.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:2
- In deze wet wordt verstaan onder:
a. bestuurlijke sanctie: een door een bestuursorgaan wegens een overtreding opgelegde verplichting of onthouden aanspraak;
b. herstelsanctie: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding;
c. bestraffende sanctie: een bestuurlijke sanctie voor zover deze beoogt de overtreder leed toe te voegen.
- Geen bestuurlijke sanctie is de enkele last tot het verrichten van bepaalde handelingen.