ECLI:NL:CBB:2025:410 - College van Beroep voor het bedrijfsleven - 5 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
uitspraak
zaaknummers: 23/1056 en 24/207
(gemachtigde: mr. M.I. L’Ghdas)
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (het college van b en w) (gemachtigde: mr. M. ten Doesschate)
Procesverloop
Met het besluit van 29 juni 2022 (dwangsombesluit) heeft het college van b en w aan [naam 1] een last onder dwangsom opgelegd wegens het overtreden van de Taxiverordening Amsterdam 2012 (Taxiverordening).
Met het besluit van 23 februari 2023 (bestreden besluit I) heeft het college van b en w het bezwaar van [naam 1] tegen het dwangsombesluit ongegrond verklaard.
Met het besluit van 27 juni 2023 (invorderingsbesluit) heeft het college van b en w van [naam 1] een verbeurde dwangsom van € 5.550,- ingevorderd.
Met het besluit van 8 januari 2024 (bestreden besluit II) heeft het college van b en w het bezwaar van [naam 1] tegen het invorderingsbesluit ongegrond verklaard.
[naam 1] heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het college van b en w heeft verweerschriften ingediend.
De zitting was op 4 juni 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 1], bijgestaan door zijn gemachtigde, en namens het college van b en w zijn gemachtigde.
Overwegingen
Aanleiding voor deze procedure
1.1 [naam 1] was ten tijde van belang werkzaam als taxichauffeur. Hij had geen vergunning voor het verrichten van taxivervoer op de Amsterdamse opstapmarkt, de zogenoemde Taxxxivergunning. Het is op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Taxiverordening verboden om zonder een Taxxxivergunning taxivervoer aan te bieden op de in bijlage 1 van de Taxiverordening aangegeven delen van de openbare weg.
1.2 Op 14 april 2022 heeft een toezichthouder van de gemeente Amsterdam geconstateerd dat [naam 1] op de [straat 1] taxivervoer heeft aangeboden zonder Taxxxivergunning. De toezichthouder heeft [naam 1] om 09.05 uur op de [straat 1] waargenomen en om 09.11 uur aldaar staande gehouden. [naam 1] heeft bij de staandehouding verklaard dat hij klanten heeft afgezet en dat de toezichthouder het recht niet heeft om op zijn telefoon te kijken. De toezichthouder heeft van zijn constatering een rapport van bevindingen opgemaakt.
1.3 Naar aanleiding van de bevindingen in het rapport van bevindingen heeft het college van b en w bij brief van 4 mei 2022 aan [naam 1] meegedeeld dat hij voornemens is om een last onder dwangsom op te leggen van € 5.550,- voor iedere keer dat [naam 1] weer taxivervoer aanbiedt op de opstapmarkt zonder Taxxxivergunning, met een maximum van € 27.750,-. [naam 1] is vervolgens in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze in te dienen. Op 6 mei 2022 heeft [naam 1] zijn zienswijze ingediend en daarbij onder andere verklaard dat hij niet om 09.05 uur maar om 09.07 uur op de [straat 1] op een klant stond te wachten die de taxirit na ongeveer 4-5 minuten heeft geannuleerd. Verder heeft [naam 1] aangegeven dat de toezichthouder om bewijs heeft gevraagd maar dat hij heeft gezegd dat hij dat best wil laten zien maar dat de toezichthouder niet het recht heeft om op zijn telefoon te kijken.
1.4 Naar aanleiding van het rapport van bevindingen heeft het college van b en w met het dwangsombesluit [naam 1] een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 2.3, eerste lid, van de Taxiverordening. Daarbij is aan [naam 1] de last opgelegd zich met ingang van 30 juni 2022 te onthouden van het aanbieden van taxivervoer op de Amsterdamse opstapmarkt zonder Taxxxivergunning. De dwangsom is vastgesteld op € 5.550,- voor elke geconstateerde overtreding, met een maximum van € 27.750,-.
2.1 Op 3 maart 2023 heeft een toezichthouder van de gemeente Amsterdam opnieuw geconstateerd dat [naam 1] taxivervoer heeft aangeboden op de opstapmarkt zonder een Taxxxivergunning, te weten [straat 2] op de hoek met de [straat 3]. [naam 1] heeft bij de staandehouding verklaard dat de klant onderweg is en dat hij met de klant aan het bellen is. Van deze constatering heeft de toezichthouder een rapport van bevindingen opgemaakt.
2.2 Met de brief van 28 maart 2023 heeft het college van b en w aan [naam 1] bericht dat hij een dwangsom heeft verbeurd van € 5.550,-. omdat hij in strijd met de last onder dwangsom op 3 maart 2023 taxivervoer heeft aangeboden op de Amsterdamse opstapmarkt zonder een Taxxxivergunning. [naam 1] is daarbij in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze in te dienen. Vervolgens heeft het college van b en w het invorderingsbesluit genomen.
Standpunten van partijen
3.1 [naam 1] voert met betrekking tot het bestreden besluit I aan dat hij het niet eens is met de last onder dwangsom, omdat de in het rapport van bevindingen opgenomen waarneming van de toezichthouder, dat deze [naam 1] op 14 april 2022 om 09.05 uur op de [straat 1] heeft zien arriveren, onjuist is. [naam 1] heeft op de zitting aangegeven dat hij terugkomt op zijn verklaringen die hij bij de staandehouding en in het kader van het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom heeft gegeven. [naam 1] heeft daarbij opgemerkt dat hij toen nog niet zo lang als taxichauffeur werkte en zenuwachtig was. Hij heeft later besloten om de waarneming van de toezichthouder na te gaan en stelt dat uit de uitdraai van de boordcomputer blijkt dat hij pas om 09.12 uur op de [straat 1] is gearriveerd. [naam 1] kan dan ook niet om 09.05 uur door de toezichthouder zijn waargenomen. Bovendien is [naam 1] om 09.07 uur, toen hij kilometers verderop was, via [naam 3] besteld en was hij hiervoor naar de [straat 1] gereden. De klant heeft de bestelde taxirit kort daarna bij aankomst geannuleerd. [naam 1] vindt het onsportief van het college van b en w dat het, ondanks de overgelegde uitdraai van de boordcomputer, het dwangsombesluit niet heeft ingetrokken. Volgens [naam 1] maakt dit dat het bestreden besluit onzorgvuldig is en niet deugdelijk gemotiveerd is.
3.2 Verder voert [naam 1] met betrekking tot het bestreden besluit II aan dat hij het niet eens is met het invorderingsbesluit omdat hij een vooraf bestelde taxirit had. [naam 1] heeft dit ook duidelijk gemaakt aan de toezichthouder, aangezien [naam 1] op dat moment aan het bellen was met de klant die de taxirit had besteld. [naam 1] heeft in bezwaar een screenshot van het WhatsApp-gesprek overgelegd. Hij heeft op de zitting gesteld dat de toezichthouder bij de staandehouding het WhatsApp-gesprek over de bestelde taxirit niet heeft willen zien. De klant is uiteindelijk in de taxi gestapt en na een discussie kort daarna weer uitgestapt.
4 Het college van b en w heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zijn stellingen zullen, voor zover nodig, hierna bij de beoordeling worden besproken.
Beoordeling door het College
5.1 De Taxiverordening vindt haar wettelijke grondslag in artikel 82b van de Wet personenvervoer 2000 (Wp 2000). Op grond van artikel 82c van de Wp 2000, in samenhang gelezen met artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is het college van b en w bevoegd tot handhaving van de in de Taxiverordening gestelde verplichtingen door oplegging van een last onder dwangsom.
5.2 Op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Taxiverordening is het verboden om zonder geldige Taxxxivergunning op de in bijlage 1 van de Taxiverordening aangegeven delen van de openbare weg taxivervoer aan te bieden, waaronder het gebied binnen de ring A10 van Amsterdam.
6.1 Het College ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of [naam 1] op 14 april 2022 artikel 2.3, eerste lid, van de Taxiverordening heeft overtreden en het college van b en w dus bevoegd was tot het opleggen van de last onder dwangsom. Als deze vraag bevestigend wordt beantwoord moet vervolgens de vraag worden beantwoord of het college van b en w bevoegd was tot het invorderen van de dwangsom, waarbij moet worden vastgesteld of het college van b en w terecht heeft geconcludeerd dat [naam 1] op 3 maart 2023 de dwangsom heeft verbeurd. Daartoe overweegt het College als volgt.
6.2 Een bestuursorgaan mag, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend rapport van bevindingen, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het rapport weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
6.3 Onder verwijzing naar de rechtspraak van het College, waaronder de uitspraak van 15 augustus 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:414, onder 7.3) overweegt het College dat indien een taxichauffeur zonder geldige Taxxxivergunning met een als taxi herkenbare auto stilstaat op een als illegale opstapplaats voor taxi’s bekendstaande plaats, zonder dat hij op dat moment bezig is met het ophalen (laden) of afzetten (lossen) van klanten die bij hem een taxirit hebben besteld, dat de conclusie rechtvaardigt dat hij daar taxivervoer aanbiedt op de opstapmarkt. Deze aanname kan door de taxichauffeur slechts worden weerlegd door aannemelijk te maken dat hij daar staat ter uitvoering van een bij hem bestelde taxirit dan wel als gevolg van overmacht. De taxichauffeur die op een als illegale opstapplaats voor taxi’s bekendstaande laad- en losplaats staat, zonder bezig te zijn met een bestelde taxirit, riskeert dan ook niet alleen een boete voor verkeerd parkeren of stilstaan op een plaats waar hij dat niet mag, maar ook dat hem een last onder dwangsom wordt opgelegd. Het College gaat er daarbij van uit dat algemeen bekend is of bekend mag worden verondersteld, zeker bij taxichauffeurs in Amsterdam, welke plaatsen bekend staan als illegale opstapplaatsen voor taxi’s.
6.4 Tussen partijen is niet in geschil en ook het College gaat ervan uit dat [naam 1] zowel op 14 april 2022 als op 3 maart 2023 zich op een locatie bevond die bekend staat als een illegale opstapplaats en dat hij daar stond met een als taxi herkenbare auto.
Was op 14 april 2022 sprake van een overtreding en kon de last onder dwangsom worden opgelegd?
7 Naar het oordeel van het College vormt hetgeen [naam 1] heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de waarneming van de toezichthouder in het rapport van bevindingen, dat de toezichthouder op ambtsbelofte heeft opgemaakt en ondertekend. Het College stelt vast dat [naam 1] ter betwisting van de bevindingen van de toezichthouder tegenstrijdige verklaringen heeft afgegeven. Zo heeft [naam 1] bij de staandehouding verklaard dat hij klanten heeft afgezet. Vervolgens heeft [naam 1] naar aanleiding van het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom verklaard dat hij niet om 09.05 uur maar om 09.07 uur op een klant stond te wachten. Deze tegenstrijdigheden in deze verklaringen leveren dan ook geen twijfels op over de juistheid van de waarneming van de toezichthouder. [naam 1] komt op de verklaringen terug en stelt dat hij pas om 09.12 uur op de [straat 1] was gearriveerd. De door [naam 1] overgelegde uitdraai van de boordcomputer sluit echter niet uit dat hij al eerder dan 09.12 uur op de [straat 1] aanwezig was. Ook de enkele stelling van [naam 1] dat hij om 09.07 uur een [naam 3]-rit heeft geaccepteerd en dat hij toen kilometers verderop zou zijn is onvoldoende om de waarneming van de toezichthouder te ontkrachten. Het College ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de waarneming van de toezichthouder. Dit betekent dat [naam 1] op 14 april 2022 taxivervoer heeft aangeboden op de opstapmarkt zonder Taxxxivergunning en daarmee artikel 2.3, eerste lid, van de Taxiverordening heeft overtreden. Het college van b en w was daarom bevoegd om aan [naam 1] een last onder dwangsom op te leggen. Van een zorgvuldigheids- of een motiveringsgebrek is geen sprake.
Is op 3 maart 2023 een dwangsom verbeurd?
8 Niet in geschil is dat de persoon die zich bij de staandehouding van [naam 1] als een klant heeft voorgesteld zelf een taxichauffeur is. Het College acht het onwaarschijnlijk dat een taxichauffeur wiens eigen auto, zoals blijkt uit het rapport van bevindingen, met een brandend daklicht in de buurt stond geparkeerd een taxirit zou hebben besteld bij [naam 1]. Het is dan ook aannemelijk dat [naam 1] naar aanleiding van de staandehouding een andere taxichauffeur als klant heeft willen opvoeren. Hierbij betrekt het College de omstandigheid dat [naam 1] tijdens de staandehouding geweigerd heeft om in gesprek te treden met de toezichthouder en wilde wegrijden. Als [naam 1] op het moment van de staandehouding inderdaad een vooraf bestelde taxirit had gehad lag het voor de hand dat hij het WhatsApp-gesprek daarover onder de aandacht van de toezichthouder had gebracht in plaats van een screenshot ervan pas in de bezwaarprocedure te overleggen. Reeds hierom komt aan de screenshot van het WhatsApp-gesprek niet de waarde toe die hij daaraan toegekend wil zien. De enkele stelling van [naam 1] op de zitting, dat de toezichthouder het WhatsApp-gesprek bij de staandehouding niet heeft willen zien, acht het College dan ook niet waarschijnlijk. [naam 1] heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat hij op een illegale opstapplaats stond ter uitvoering van een vooraf bestelde taxirit. Dit betekent dat [naam 1] in strijd met het dwangsombesluit op 3 maart 2023 taxivervoer heeft aangeboden op de opstapmarkt zonder Taxxxivergunning. Hierdoor heeft [naam 1] een dwangsom verbeurd en was het college van b en w bevoegd tot het invorderen van de dwangsom.
Slotsom
9 De beroepen zijn ongegrond. Het college van b en w hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, in aanwezigheid van mr. H. Caglayankaya, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2025.
w.g. J.H. de Wildt w.g. H. Caglayankaya