Artikel 6:2:17 (Beëindiging en verval terbeschikkingstelling met verpleging)
1. Beëindiging door de rechter van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege vindt niet plaats dan nadat de verpleging van overheidswege gedurende minimaal een jaar voorwaardelijk beëindigd is geweest.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de rechter bij de beslissing de maatregel van terbeschikkingstelling niet te verlengen met toepassing van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:5, aanhef en onderdeel a, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, dan wel een rechterlijke machtiging voor opname en verblijf als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten afgeeft.
3. Een terbeschikkingstelling vervalt bij het onherroepelijk worden van een rechterlijke uitspraak waarbij dezelfde persoon wederom ter beschikking wordt gesteld.
Uitleg in duidelijke taal
1. Beëindiging door de rechter van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege vindt niet plaats dan nadat de verpleging van overheidswege gedurende minimaal een jaar voorwaardelijk beëindigd is geweest.
Dit betekent dat de rechter
de maatregel van terbeschikkingstelling
met bevel tot verpleging van overheidswege
pas kan beëindigen
nadat de verpleging van overheidswege
voor een periode van ten minste één jaar voorwaardelijk beëindigd
is geweest.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de rechter bij de beslissing de maatregel van terbeschikkingstelling niet te verlengen met toepassing van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:5, aanhef en onderdeel a, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, dan wel een rechterlijke machtiging voor opname en verblijf als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten afgeeft.
De regel in het eerste lid
geldt niet
(is niet van toepassing
) wanneer de rechter
, bij zijn beslissing
om de maatregel van terbeschikkingstelling niet te verlengen
, tegelijkertijd en met toepassing van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg
, een zorgmachtiging
verleent zoals omschreven in artikel 6:5, aanhef en onderdeel a, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
, óf een rechterlijke machtiging voor opname en verblijf
verleent zoals omschreven in artikel 24 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten
.
3. Een terbeschikkingstelling vervalt bij het onherroepelijk worden van een rechterlijke uitspraak waarbij dezelfde persoon wederom ter beschikking wordt gesteld.
Dit betekent dat een lopende terbeschikkingstelling
automatisch vervalt
(ophoudt te bestaan) op het moment dat een rechterlijke uitspraak
onherroepelijk
wordt (definitief is en waartegen geen beroep meer mogelijk is), waarbij aan dezelfde persoon wederom
(opnieuw) de maatregel van terbeschikkingstelling
wordt opgelegd.