Terug naar bibliotheek
Eerste Boek. De wijze van procederen voor de rechtbanken, de hoven en de Hoge Raad
titel Tiende A. Prejudiciële vragen aan de Hoge Raad
Artikel 392

Artikel 392 (Prejudiciële vragen aan Hoge Raad)

Laatste versie

1. De rechter kan in de procedure op verzoek van een partij of ambtshalve de Hoge Raad een rechtsvraag stellen ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing, indien een antwoord op deze vraag nodig is om op de vordering of het verzoek te beslissen en rechtstreeks van belang is:

a. voor een veelheid aan vorderingsrechten die gegrond zijn op dezelfde of soortgelijke feiten en uit dezelfde of soortgelijke samenhangende oorzaken voortkomen, of b. voor de beslechting of beëindiging van talrijke andere uit soortgelijke feiten voortvloeiende geschillen, waarin dezelfde vraag zich voordoet.

De bevoegdheid, bedoeld in de vorige volzin, komt niet toe aan de rechter bij wie een verzoek, bedoeld in artikel 907, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, in behandeling is.

2. Alvorens de vraag te stellen, stelt de rechter partijen in de gelegenheid zich uit te laten over het voornemen om een vraag te stellen, alsmede over de inhoud van de te stellen vraag.

3. De beslissing waarbij de vraag wordt gesteld, vermeldt voorts het onderwerp van geschil, de door de rechter vastgestelde feiten en de door partijen ingenomen standpunten. Tevens bevat de beslissing een uiteenzetting dat met de beantwoording van de vraag wordt voldaan aan onderdeel a of b van het eerste lid. Tegen de beslissing om een vraag te stellen, alsmede tegen de beslissing ter zake van de inhoud van de vraag, staat geen voorziening open.

4. De griffier zendt onverwijld een afschrift van de beslissing aan de Hoge Raad. De griffier zendt afschriften van de andere op de procedure betrekking hebbende stukken op diens verzoek aan de griffier van de Hoge Raad.

5. De rechter houdt de beslissing op de vordering of het verzoek aan totdat een afschrift van de beslissing van de Hoge Raad is ontvangen.

6. Indien in een andere lopende procedure het antwoord op de vraag rechtstreeks van belang is om op de vordering of het verzoek te beslissen, kan de rechter op verzoek van een partij of ambtshalve de beslissing aanhouden totdat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan. Alvorens te beslissen als bedoeld in de eerste zin, stelt de rechter partijen in de gelegenheid zich daarover uit te laten. De rechter houdt de beslissing niet aan indien partijen te kennen hebben gegeven voortzetting van de procedure te verlangen. Tegen de beslissing om al dan niet aan te houden, staat geen voorziening open.

Uitleg in duidelijke taal

1. De rechter kan in de procedure op verzoek van een partij of ambtshalve de Hoge Raad een rechtsvraag stellen ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing, indien een antwoord op deze vraag nodig is om op de vordering of het verzoek te beslissen en rechtstreeks van belang is:

Dit betekent letterlijk dat de rechter, gedurende een lopende rechtszaak (procedure), de Hoge Raad een juridische vraag (rechtsvraag) kan voorleggen. Dit kan gebeuren op verzoek van een van de betrokken partijen of op eigen initiatief van de rechter (ambtshalve). De Hoge Raad beantwoordt deze vraag dan door middel van een prejudiciële beslissing. Voorwaarde is dat het antwoord op de vraag noodzakelijk is voor de rechter om een beslissing te nemen over de eis (vordering) of het verzoek in de zaak, en dat het antwoord rechtstreeks van belang is:

a. voor een veelheid aan vorderingsrechten die gegrond zijn op dezelfde of soortgelijke feiten en uit dezelfde of soortgelijke samenhangende oorzaken voortkomen, of

Dit betekent dat het antwoord rechtstreeks van belang is voor een groot aantal (veelheid aan) vorderingsrechten (rechten om iets te eisen) die gebaseerd (gegrond) zijn op dezelfde of vergelijkbare (soortgelijke) feiten en die voortkomen uit dezelfde of vergelijkbare samenhangende oorzaken.

b. voor de beslechting of beëindiging van talrijke andere uit soortgelijke feiten voortvloeiende geschillen, waarin dezelfde vraag zich voordoet.

Dit betekent dat het antwoord rechtstreeks van belang is voor het oplossen (beslechting) of beëindigen van vele (talrijke) andere geschillen die voortkomen uit vergelijkbare (soortgelijke) feiten, en waarin dezelfde juridische vraag speelt (zich voordoet).

De bevoegdheid, bedoeld in de vorige volzin, komt niet toe aan de rechter bij wie een verzoek, bedoeld in artikel 907, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, in behandeling is.

Dit betekent letterlijk dat de hierboven beschreven mogelijkheid (bevoegdheid) om een prejudiciële vraag te stellen, niet geldt voor de rechter die een verzoek behandelt zoals omschreven in artikel 907, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (dit betreft veelal de verbindendverklaring van een overeenkomst tot collectieve schadeafwikkeling).

2. Alvorens de vraag te stellen, stelt de rechter partijen in de gelegenheid zich uit te laten over het voornemen om een vraag te stellen, alsmede over de inhoud van de te stellen vraag.

Dit betekent letterlijk dat voordat de rechter daadwerkelijk de vraag aan de Hoge Raad stelt, hij de betrokken partijen de kans (gelegenheid) moet geven om hun mening te geven (zich uit te laten) over zijn plan (voornemen) om een vraag te stellen, en ook over de precieze formulering (inhoud) van de vraag die hij wil stellen.

3. De beslissing waarbij de vraag wordt gesteld, vermeldt voorts het onderwerp van geschil, de door de rechter vastgestelde feiten en de door partijen ingenomen standpunten. Tevens bevat de beslissing een uiteenzetting dat met de beantwoording van de vraag wordt voldaan aan onderdeel a of b van het eerste lid. Tegen de beslissing om een vraag te stellen, alsmede tegen de beslissing ter zake van de inhoud van de vraag, staat geen voorziening open.

Dit betekent letterlijk dat de officiële beslissing van de rechter waarin hij de vraag aan de Hoge Raad stelt, ook de volgende informatie moet bevatten: het onderwerp waarover het geschil gaat, de feiten zoals die door de rechter zijn vastgesteld, en de standpunten die de partijen in de zaak hebben ingenomen. Bovendien moet in deze beslissing worden uitgelegd (uiteenzetting) waarom het antwoord op de vraag voldoet aan de voorwaarden genoemd in het eerste lid, onderdeel a of b (dus waarom het van belang is voor een veelheid aan vorderingsrechten of talrijke andere geschillen). Tegen de beslissing van de rechter om een prejudiciële vraag te stellen, en ook tegen zijn beslissing over de inhoud van die vraag, kan geen beroep of ander rechtsmiddel (voorziening) worden ingesteld.

4. De griffier zendt onverwijld een afschrift van de beslissing aan de Hoge Raad. De griffier zendt afschriften van de andere op de procedure betrekking hebbende stukken op diens verzoek aan de griffier van de Hoge Raad.

Dit betekent letterlijk dat de griffier (administratief medewerker van de rechtbank) direct (onverwijld) een kopie (afschrift) van de beslissing (waarin de vraag wordt gesteld) naar de Hoge Raad moet sturen. Als de griffier van de Hoge Raad daarom vraagt (op diens verzoek), stuurt de griffier van de lagere rechter ook kopieën (afschriften) van andere documenten (stukken) die relevant zijn voor de zaak (op de procedure betrekking hebbende stukken).

5. De rechter houdt de beslissing op de vordering of het verzoek aan totdat een afschrift van de beslissing van de Hoge Raad is ontvangen.

Dit betekent letterlijk dat de rechter zijn eigen beslissing over de eis (vordering) of het verzoek in de lopende zaak uitstelt (aanhoudt) totdat hij een kopie (afschrift) van de beslissing van de Hoge Raad (op de prejudiciële vraag) heeft ontvangen.

6. Indien in een andere lopende procedure het antwoord op de vraag rechtstreeks van belang is om op de vordering of het verzoek te beslissen, kan de rechter op verzoek van een partij of ambtshalve de beslissing aanhouden totdat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan. Alvorens te beslissen als bedoeld in de eerste zin, stelt de rechter partijen in de gelegenheid zich daarover uit te laten. De rechter houdt de beslissing niet aan indien partijen te kennen hebben gegeven voortzetting van de procedure te verlangen. Tegen de beslissing om al dan niet aan te houden, staat geen voorziening open.

Dit betekent letterlijk dat als in een andere, gelijktijdig lopende rechtszaak (andere lopende procedure) het antwoord op de gestelde prejudiciële vraag ook rechtstreeks belangrijk is voor de beslissing op de eis of het verzoek in díe zaak, de rechter in díe zaak de beslissing kan uitstellen (aanhouden). Dit kan op verzoek van een partij of op eigen initiatief (ambtshalve), en het uitstel duurt totdat de Hoge Raad een uitspraak heeft gedaan op de prejudiciële vraag. Voordat de rechter beslist om de zaak aan te houden, moet hij de partijen in díe zaak de kans geven hierover hun mening te geven. De rechter zal de beslissing echter niet aanhouden als de partijen aangeven dat zij willen dat de procedure doorgaat (voortzetting van de procedure te verlangen). Tegen de beslissing van de rechter om de zaak wel of niet aan te houden, kan geen beroep of ander rechtsmiddel (voorziening) worden ingesteld.