Terug naar bibliotheek
Tweede Boek. Strafvordering in eersten aanleg
Titel III. Onderzoek door de rechter-commissaris
Vierde afdeeling. Het verhoor van den getuige
Artikel 210

Artikel 210 (Verhoor getuige door rechter-commissaris)

Laatste versie

1. De rechter-commissaris verhoort den getuige, wiens verhoor door hem wenschelijk wordt geoordeeld, door den rechter wordt bevolen of door den officier van justitie wordt gevorderd. Hij kan diens dagvaarding bevelen.

2. De officier van justitie kan bij met redenen omklede beslissing weigeren een bevel van de rechter-commissaris tot dagvaarding als bedoeld in het eerste lid ten uitvoer te leggen, indien de officier van justitie de getuige heeft toegezegd dat hij op geen andere wijze dan als bedreigde getuige of als afgeschermde getuige wiens identiteit verborgen wordt gehouden, zal worden gehoord. Na de weigering onverwijld en schriftelijk ter kennis van de rechter-commissaris en de verdachte te hebben gebracht, dient de officier van justitie, indien hij zulks nog niet heeft gedaan, de vordering, bedoeld in artikel 226a, eerste lid, of artikel 226m, eerste lid, in.

3. Het tweede lid blijft buiten toepassing in geval van dagvaarding van de getuige als bedreigde getuige of als afgeschermde getuige wiens identiteit verborgen wordt gehouden.

Uitleg in duidelijke taal

1. De rechter-commissaris verhoort den getuige, wiens verhoor door hem wenschelijk wordt geoordeeld, door den rechter wordt bevolen of door den officier van justitie wordt gevorderd. Hij kan diens dagvaarding bevelen.

Dit lid stelt dat de rechter-commissaris de getuige verhoort in drie gevallen: ten eerste, als de rechter-commissaris zelf het verhoor wenselijk acht; ten tweede, als de rechter het verhoor beveelt; of ten derde, als de officier van justitie het verhoor vordert. Verder kan de rechter-commissaris bevelen dat de getuige wordt gedagvaard.

2. De officier van justitie kan bij met redenen omklede beslissing weigeren een bevel van de rechter-commissaris tot dagvaarding als bedoeld in het eerste lid ten uitvoer te leggen, indien de officier van justitie de getuige heeft toegezegd dat hij op geen andere wijze dan als bedreigde getuige of als afgeschermde getuige wiens identiteit verborgen wordt gehouden, zal worden gehoord. Na de weigering onverwijld en schriftelijk ter kennis van de rechter-commissaris en de verdachte te hebben gebracht, dient de officier van justitie, indien hij zulks nog niet heeft gedaan, de vordering, bedoeld in artikel 226a, eerste lid, of artikel 226m, eerste lid, in.

Dit lid bepaalt dat de officier van justitie, middels een beslissing die met redenen is omkleed, kan weigeren om een bevel tot dagvaarding van een getuige, afgegeven door de rechter-commissaris zoals genoemd in het eerste lid, uit te voeren. Deze weigering is mogelijk indien de officier van justitie aan de getuige heeft toegezegd dat deze uitsluitend als bedreigde getuige of als afgeschermde getuige (wiens identiteit verborgen wordt gehouden) zal worden gehoord, en niet op een andere manier. Nadat de officier van justitie deze weigering onverwijld en schriftelijk heeft meegedeeld aan de rechter-commissaris en de verdachte, moet de officier van justitie, als dit nog niet is gebeurd, de vordering indienen zoals bedoeld in artikel 226a, eerste lid (voor bedreigde getuigen), of artikel 226m, eerste lid (voor afgeschermde getuigen).

3. Het tweede lid blijft buiten toepassing in geval van dagvaarding van de getuige als bedreigde getuige of als afgeschermde getuige wiens identiteit verborgen wordt gehouden.

Dit lid geeft aan dat het tweede lid niet geldt als een getuige wordt gedagvaard als bedreigde getuige of als afgeschermde getuige van wie de identiteit verborgen wordt gehouden. De weigeringsgrond uit lid 2 door de officier van justitie is dan niet van toepassing.

Gerelateerde rechtspraak

Hoge Raad348x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2021:576

ECLI:NL:HR:2021:57620 april 2021Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad174x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2023:913

ECLI:NL:HR:2023:91313 juni 2023Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad7x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2000:AA4044

ECLI:NL:HR:2000:AA40444 januari 2000Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
StrafrechtFinancieel Economisch Strafrecht, Materieel Strafrecht, Strafprocesrecht
Internationaal PubliekrechtMensenrechten
Hoge Raad1x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:1879:1 - Meerenberg: De grenzen van de Koninklijke verordenende bevoegdheid

ECLI:NL:HR:1879:113 januari 1879Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak

Meerenberg Arrest

De Koning is niet bevoegd om zelfstandig algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) uit te vaardigen die burgers binden en waarop straf is gesteld. Een dergelijke bevoegdheid moet berusten op een specifieke bepaling in de Grondwet of op delegatie door de formele wetgever.

StaatsrechtStaatsorganisatie
StrafrechtMaterieel Strafrecht, Strafprocesrecht
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2000:AA4045

ECLI:NL:HR:2000:AA40454 januari 2000Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
StrafrechtMaterieel Strafrecht, Strafprocesrecht, Financieel Economisch Strafrecht
Internationaal PubliekrechtMensenrechten
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:1886:1

ECLI:NL:HR:1886:122 februari 1886Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak