Bijlage 1. Eisen wooneenheid geschikt voor een bewoner met rolstoel
Bijlage 1: Eisen wooneenheid geschikt voor een bewoner met rolstoel
Voor de in deze bijlage aangeduide ruimten, opstelplaatsen, lift, doorgang, bereikbaarheid, hoofdtoegang en overbrugging van hoogteverschillen en gemeenschappelijk toegankelijkheidssector, gelden de definities en begrippen zoals bedoeld in het Besluit Bouwwerken leefomgeving (Bbl). Voor de afmetingen en inrichting van de wooneenheid en het woongebouw gelden de volgende vereisten:
A: Voor het verblijfsgebied en de verblijfsruimte:
1. In ten minste een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied ligt een verblijfsruimte met een vloeroppervlakte van ten minste 18 m2 en een breedte van ten minste 3,3 m. 2. In ten minste een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied ligt een verblijfsruimte met bedgebied met de volgende afmetingen:
a. een breedte van ten minste 3,6 m en een lengte van ten minste 3,7 m; of b. een breedte van ten minste 3,0 m en een lengte van ten minste 3,9 m.
3. Een verblijfsruimte, als bedoeld onder 1, die is samengevoegd met een verblijfsruimte met bedgebied als bedoeld in het zesde lid heeft een vloeroppervlakte van ten minste 21 m2 en een breedte van ten minste 3,3 m.
B: Toiletruimte:
1. Een woonfunctie heeft een niet-gemeenschappelijke toiletruimte, die is samengevoegd met een badruimte.
C: Badruimte:
1. Een badruimte, die is samengevoegd met een toiletruimte heeft:
a. een lengte van ten minste 2,2 m of een breedte van ten minste 2,2 m; b. ten minste een vrije ruimte van 1,5 m x 1,5 m; en c. aansluitend op de closetpot een vrij ruimte van ten minste 1,2 m x 1,2 m.
2. Bij de bepaling van de vrije ruimte, bedoeld in sub b, ligt de ruimte ten hoogste 0,3 m onder de wastafel en mag de ruimte samenvallen met de vrije ruimte, bedoeld in sub 1b.
D: Opstelplaatsen:
1. Aansluitend op een opstelplaats voor een aanrecht, is een vrije ruimte met een breedte van ten minste 1,2 m en een lengte van ten minste 1,5 m. 2. Aansluitend op de opstelplaats voor een kooktoestel, is een vrije ruimte met een breedte van ten minste 0,6 en een lengte van ten minste 1,2 m. 3. Als de opstelplaatsen in een verblijfsruimte als bedoeld in A1 of A3, liggen, dan is het vloeroppervlak van de opstelplaatsen, bedoeld in het eerste en tweede lid niet gelegen in de vloeroppervlakken van A1 of A3.
E: Bereikbaarheid, doorgang en hoofdtoegang:
1. Een doorgang heeft een vrije breedte van ten minste 0,90 m en ten minste de in tabel een vrije hoogte van 2,3m. Dit geldt voor een doorgang naar:
a. een verblijfsgebied; b. een verblijfsruimte; c. een toiletruimte d. een badruimte e. een bergruimte f. een buitenruimte g. een ruimte voor het bereiken van een lift. h. een doorgang op een route vanaf het aansluitende terrein naar een in E1g bedoelde ruimte.
2. In afwijking van E1 heeft een doorgang met een deur een vrije breedte van ten minste 0,88 m. 3. Een lifttoegang heeft een vrije breedte van ten minste 0,90 m en een tussen de onderdelen van de bouwconstructie gemeten hoogte van ten minste 2,3m. 4. Een verkeersroute die begint bij een doorgang loopt door een ruimte met een vrije breedte van ten minste 0,9 m en ten minste een vrije hoogte van 2,3m. 5. Een hoofdtoegang van een woonfunctie ontsluit een verkeersruimte die bij die toegang over een lengte van ten minste 1,5 m een vrije doorgang heeft met een breedte van ten minste 1,5 m, of over een lengte van ten minste 1,8 m een vrije doorgang heeft met een breedte van ten minste 1,35 m. 6. Een gemeenschappelijke verkeersruimte aansluitend op de hoofdtoegang van een woonfunctie heeft over een lengte van 1,5 m een vrije doorgang met een breedte van ten minste 1,5 m, of over een lengte van 1,8 m een vrije doorgang met een breedte van ten minste 1,35
F: Overbrugging van hoogteverschillen:
1. Ten minste de verblijfsruimten, de toiletruimte, de badruimte en de opstelplaatsen, zoals bedoeld in deze regeling liggen op een niet-gemeenschappelijke vloer van een woonfunctie en op een route tussen een hoofdtoegang van een woonfunctie en een punt op deze vloer is geen hoogteverschil groter dan 0,02 m, gemeten vanaf de vloer met aankleding. 2. Ten minste de verblijfsruimten, de toiletruimte, de badruimte en de opstelplaatsen, zoals bedoeld in deze regeling liggen op een niet-gemeenschappelijke vloer van een woonfunctie en op een route tussen een hoofdtoegang van een woonfunctie en een punt op deze vloer is geen hoogteverschil gemeten vanaf de vloer met aankleding. 3. De bepaling onder F2 is niet van toepassing op een gedeelte van de vloer van een badruimte dat ligt onder afschot voor de afvoer van water.
G: Gemeenschappelijke toegankelijkheidssector:
1. Woongebouwen waarin appartementen worden gebouwd met subsidie op basis van deze regeling hebben een gemeenschappelijke toegankelijkheidssector. Deze voldoet aan de vereisten onder E en F (bereikbaarheid, doorgang, hoofdtoegang en de overbrugging van hoogteverschillen.)
H: Lift (afmetingen):
1. De kooi van een lift heeft een vloeroppervlakte van ten minste 1,10 m x 2,10 m.