Artikel 810a (Ouderinitiatief deskundigenonderzoek minderjarigen)
1. In zaken betreffende minderjarigen, uitgezonderd zaken als bedoeld in het tweede lid alsmede die welke het levensonderhoud van een minderjarige betreffen, beslist de rechter pas nadat een ouder, indien deze daarom verzoekt, in de gelegenheid is gesteld een rapport van een niet door de rechter benoemde deskundige over te leggen, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
2. In zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, benoemt de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
3. In de in het tweede lid genoemde zaken wordt het aan de in dat lid bedoelde deskundige toekomende bedrag overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels door de rechter vastgesteld en ten laste van ’s Rijks kas door de griffier aan de deskundige betaald. Van de ouder kan een bijdrage worden gevraagd overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.
Uitleg in duidelijke taal
1. In zaken betreffende minderjarigen, uitgezonderd zaken als bedoeld in het tweede lid alsmede die welke het levensonderhoud van een minderjarige betreffen, beslist de rechter pas nadat een ouder, indien deze daarom verzoekt, in de gelegenheid is gesteld een rapport van een niet door de rechter benoemde deskundige over te leggen, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
Dit betekent letterlijk dat in procedures die over minderjarigen gaan, de rechter niet zomaar een beslissing neemt. Er zijn uitzonderingen: dit voorschrift geldt niet voor de zaken die in het tweede lid van dit artikel worden genoemd, en ook niet voor zaken die het levensonderhoud (zoals alimentatie) van een minderjarige betreffen. Voor de overige zaken geldt: als een ouder hierom verzoekt, moet de rechter die ouder de kans geven om een rapport van een deskundige in te dienen. Deze deskundige mag niet door de rechter zelf zijn aangewezen. Er zijn wel twee voorwaarden: het rapport moet kunnen bijdragen aan de beslissing in de zaak, en het mag niet in strijd zijn met het belang van het kind.
2. In zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, benoemt de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
Dit betekent letterlijk: specifiek in zaken die gaan over de ondertoezichtstelling van minderjarigen, of over de beëindiging van het ouderlijk gezag, of over de beëindiging van de voogdij, wijst de rechter een deskundige aan (benoemt). Dit gebeurt alleen als een ouder hierom vraagt en nadat de rechter hierover met die ouder heeft gesproken (overleg). Ook hier gelden twee voorwaarden: de benoeming van de deskundige moet kunnen bijdragen aan de beslissing in de zaak, en het mag niet in strijd zijn met het belang van het kind.
3. In de in het tweede lid genoemde zaken wordt het aan de in dat lid bedoelde deskundige toekomende bedrag overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels door de rechter vastgesteld en ten laste van ’s Rijks kas door de griffier aan de deskundige betaald. Van de ouder kan een bijdrage worden gevraagd overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.
Dit betekent letterlijk: in de zaken die in het tweede lid zijn genoemd (ondertoezichtstelling, beëindiging gezag of voogdij), stelt de rechter het bedrag vast dat de deskundige (bedoeld in lid 2) krijgt. Dit gebeurt volgens regels die in een algemene maatregel van bestuur zijn vastgelegd. De griffier betaalt dit bedrag aan de deskundige, en de kosten komen voor rekening van de Staat ('s Rijks kas). Er kan wel aan de ouder worden gevraagd om een deel van deze kosten te betalen (een bijdrage). Ook dit gebeurt volgens regels die in een algemene maatregel van bestuur zijn vastgelegd.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2014:2632
ECLI:NL:HR:2018:488 - Ouder zonder gezag niet altijd belanghebbende bij gezagsbeëindiging
Een ouder zonder gezag is in beginsel geen belanghebbende bij de beëindiging van het gezag van de andere ouder. De rechter moet wel toetsen of de beslissing de rechten van de niet-gezaghebbende ouder, met name het 'family life' (art. 8 EVRM), rechtstreeks raakt.
ECLI:NL:HR:2019:575
ECLI:NL:HR:2020:961 - Art. 810a Rv: Geen contra-expertise als eigen medewerking aan onderzoek ontbreekt
Een ouder kan op grond van art. 810a lid 2 Rv geen deskundigenonderzoek verzoeken zolang een door de GI noodzakelijk geacht onderzoek nog niet heeft kunnen plaatsvinden door de gebrekkige medewerking van diezelfde ouder. Het recht op een contra-expertise ontstaat pas nadat een onderzoek is afgerond.
ECLI:NL:HR:2016:295
ECLI:NL:HR:2021:1112
ECLI:NL:HR:2022:395
ECLI:NL:HR:2018:1976 - Aansprakelijkheid Staat voor onderzoek Raad voor de Kinderbescherming: belang van het kind prevaleert
De Staat is niet aansprakelijk voor een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) als de RvdK mocht menen zich een verantwoord oordeel te kunnen vormen. De RvdK moet zich uitsluitend door het belang van het kind laten leiden, niet door het afwegen van ouderlijke belangen.