Terug naar bibliotheek
Derde Boek. Van rechtspleging van onderscheiden aard
Zesde Titel. Rechtspleging in zaken betreffende het personen- en familierecht
Eerste afdeling. Rechtspleging in andere zaken dan scheidingszaken
Artikel 809

Artikel 809 (Hoorrecht minderjarigen, curatele, onderbewindstelling, mentorschap)

Laatste versie

1. In zaken betreffende minderjarigen, uitgezonderd die welke het levensonderhoud van een minderjarige betreffen die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, beslist de rechter niet dan na de minderjarige van twaalf jaren of ouder in de gelegenheid te hebben gesteld hem zijn mening kenbaar te maken, tenzij het naar het oordeel van de rechter een zaak van kennelijk ondergeschikt belang betreft. De rechter kan minderjarigen die de leeftijd van twaalf jaren nog niet hebben bereikt, in de gelegenheid stellen hem hun mening kenbaar te maken op een door hem te bepalen wijze. Hetzelfde geldt in zaken betreffende het levensonderhoud van minderjarigen die de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt.

2. In zaken betreffende curatele, onderbewindstelling en mentorschap is de eerste volzin van het eerste lid van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de onder curatele te stellen of gestelde persoon, ten aanzien van degene wiens goederen het betreft alsmede ten aanzien van de persoon ten behoeve van wie mentorschap is verzocht of is ingesteld.

3. Indien de gelegenheid waarop de minderjarige zijn mening kenbaar kan maken niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige, kan de rechter de beschikkingen tot voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige en tot machtiging van de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet om een minderjarige uit huis te plaatsen, een beschikking met betrekking tot de voorlopige voogdij alsmede een beschikking als bedoeld in artikel 265i, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek geven zonder toepassing van het eerste lid. Deze beschikkingen verliezen haar kracht na verloop van twee weken, tenzij de minderjarige binnen deze termijn in de gelegenheid is gesteld zijn mening kenbaar te maken.

4. Indien de minderjarige van de in het eerste en derde lid bedoelde gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt, kan de rechter een nadere dag bepalen, waarop hij voor hem gebracht zal worden. Verschijnt de minderjarige alsdan wederom niet, dan kan de zaak zonder hem worden behandeld.

Uitleg in duidelijke taal

1. In zaken betreffende minderjarigen, uitgezonderd die welke het levensonderhoud van een minderjarige betreffen die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, beslist de rechter niet dan na de minderjarige van twaalf jaren of ouder in de gelegenheid te hebben gesteld hem zijn mening kenbaar te maken, tenzij het naar het oordeel van de rechter een zaak van kennelijk ondergeschikt belang betreft. De rechter kan minderjarigen die de leeftijd van twaalf jaren nog niet hebben bereikt, in de gelegenheid stellen hem hun mening kenbaar te maken op een door hem te bepalen wijze. Hetzelfde geldt in zaken betreffende het levensonderhoud van minderjarigen die de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt.

Dit lid stelt dat de rechter in zaken die minderjarigen aangaan, pas een beslissing neemt nadat de minderjarige van twaalf jaar of ouder de kans heeft gekregen om zijn of haar mening te uiten. Een uitzondering hierop zijn zaken over het levensonderhoud van een minderjarige jonger dan zestien jaar. Ook hoeft de minderjarige niet gehoord te worden als de rechter oordeelt dat de zaak van kennelijk ondergeschikt belang is. De rechter heeft de bevoegdheid om minderjarigen jonger dan twaalf jaar de gelegenheid te geven hun mening te uiten op een manier die de rechter passend vindt. Deze mogelijkheid om de mening te uiten geldt ook voor zaken over het levensonderhoud van minderjarigen die de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt.

2. In zaken betreffende curatele, onderbewindstelling en mentorschap is de eerste volzin van het eerste lid van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de onder curatele te stellen of gestelde persoon, ten aanzien van degene wiens goederen het betreft alsmede ten aanzien van de persoon ten behoeve van wie mentorschap is verzocht of is ingesteld.

Dit lid bepaalt dat de eerste zin van het eerste lid (die stelt dat de rechter pas beslist na de minderjarige van twaalf jaar of ouder in de gelegenheid te hebben gesteld zijn mening kenbaar te maken) op een vergelijkbare manier (van overeenkomstige toepassing) geldt in zaken die betrekking hebben op curatele, onderbewindstelling en mentorschap. Dit horen is van toepassing op de persoon die onder curatele gesteld moet worden of al gesteld is, op de persoon wiens goederen het betreft (bij onderbewindstelling), en ook op de persoon voor wie mentorschap is aangevraagd of ingesteld.

3. Indien de gelegenheid waarop de minderjarige zijn mening kenbaar kan maken niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige, kan de rechter de beschikkingen tot voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige en tot machtiging van de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet om een minderjarige uit huis te plaatsen, een beschikking met betrekking tot de voorlopige voogdij alsmede een beschikking als bedoeld in artikel 265i, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek geven zonder toepassing van het eerste lid. Deze beschikkingen verliezen haar kracht na verloop van twee weken, tenzij de minderjarige binnen deze termijn in de gelegenheid is gesteld zijn mening kenbaar te maken.

Dit lid beschrijft een uitzondering. Als het wachten op de gelegenheid voor de minderjarige om zijn of haar mening kenbaar te maken zou leiden tot onmiddellijk en ernstig gevaar voor die minderjarige, dan kan de rechter bepaalde beslissingen (beschikkingen) nemen zonder de regels van het eerste lid toe te passen (dus zonder de minderjarige eerst te horen). Deze beschikkingen betreffen de voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige, de machtiging aan de gecertificeerde instelling (zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet) om een minderjarige uit huis te plaatsen, een beschikking over de voorlopige voogdij, en een beschikking zoals bedoeld in artikel 265i, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Deze zonder voorafgaand horen genomen beschikkingen verliezen hun geldigheid (haar kracht) na twee weken, tenzij de minderjarige binnen deze periode alsnog de gelegenheid heeft gekregen zijn of haar mening kenbaar te maken.

4. Indien de minderjarige van de in het eerste en derde lid bedoelde gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt, kan de rechter een nadere dag bepalen, waarop hij voor hem gebracht zal worden. Verschijnt de minderjarige alsdan wederom niet, dan kan de zaak zonder hem worden behandeld.

Dit lid regelt de situatie waarin de minderjarige geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om zijn of haar mening te geven, zoals genoemd in het eerste en derde lid. In dat geval kan de rechter een nieuwe (nadere) dag vaststellen waarop de minderjarige voor de rechter gebracht zal worden. Als de minderjarige op die nieuwe dag (alsdan) opnieuw niet verschijnt, dan kan de zaak zonder de aanwezigheid van de minderjarige worden behandeld.

Gerelateerde rechtspraak

Hoge Raad59x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2018:2321 - Bevoegdheid GI bij contactbeperking: art. 1:265f versus 1:265g BW

ECLI:NL:HR:2018:232114 december 2018Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak

De Hoge Raad oordeelt dat een gecertificeerde instelling (GI) niet langer op basis van een schriftelijke aanwijzing contact mag beperken buiten een uithuisplaatsing. Hiervoor moet de GI zich wenden tot de rechter via art. 1:265g BW, dat ruimere rechtsbescherming biedt.

Civiel RechtPersonen En Familierecht, Burgerlijk Procesrecht
Hoge Raad20x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2014:3535

ECLI:NL:HR:2014:35355 december 2014Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak
Civiel RechtPersonen En Familierecht, Burgerlijk Procesrecht
Internationaal PubliekrechtMensenrechten
Hoge Raad10x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2013:1084

ECLI:NL:HR:2013:10841 november 2013Dit wetsartikel wordt 9 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad5x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2020:321 - Informele rechtsingang minderjarige ex art. 1:377g BW ook in hoger beroep

ECLI:NL:HR:2020:32121 februari 2020Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak

Een minderjarige kan in een door een ouder gestart hoger beroep een informeel verzoek doen op grond van art. 1:377g BW. Dit geeft het hof de bevoegdheid om de omgangsregeling ambtshalve in volle omvang te beoordelen, buiten de grenzen van het ingestelde hoger beroep.

Civiel RechtPersonen En Familierecht, Burgerlijk Procesrecht
Hoge Raad3x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2003:AF0204

ECLI:NL:HR:2003:AF020424 januari 2003Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad1x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2010:BL2226

ECLI:NL:HR:2010:BL222626 maart 2010Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2023:1217

ECLI:NL:HR:2023:121715 september 2023Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2011:BO9615

ECLI:NL:HR:2011:BO961511 februari 2011Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2009:BK3575

ECLI:NL:HR:2009:BK357522 december 2009Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak