Artikel 475da (Hoogte en berekening beslagvrije voet)
1. De beslagvrije voet bedraagt ten hoogste:
a. voor een alleenstaande: € 2.093,67; b. voor een alleenstaande ouder: € 2.264,67; c. voor gehuwden zonder kinderen: € 2.771,07; d. voor gehuwden met een of meer kinderen: € 2.888,00.
2. Met inachtneming van het eerste lid bedraagt de beslagvrije voet:
a. voor een alleenstaande: (95% x A) + (((C – D) / 12) x E) + ((F x C2 + G x C) – J); b. voor een alleenstaande ouder: (95% x A) + (((C – D) / 12) x E) + ((H x C2 + I x C) – J) + (((C – D) / 12) x K); c. voor gehuwden zonder kinderen: (95% x B) + (((C – D) / 12) x E) + ((H x C2 + I x C) – J); d. voor gehuwden met een of meer kinderen: (95% x B) + (((C – D) / 12) x E) + ((H x C2 + I x C) – J) + (((C – (D+L)) / 12) x K).
Hierbij staat:
• A voor de norm, genoemd in artikel 21, onderdeel a, van de Participatiewet; • B voor de norm, genoemd in artikel 21, onderdeel b, van de Participatiewet; • C voor het tot een jaarinkomen herleide belastbaar inkomen zoals dit is vastgesteld op basis van artikel 475d, eerste lid, van de geëxecuteerde, en, indien van toepassing, zijn echtgenoot; • D voor het drempelbedrag, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de zorgtoeslag, dan wel C, indien C lager is dan dit drempelbedrag; • E voor het percentage van het toetsingsinkomen waarmee het drempelinkomen wordt vermeerderd, bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Wet op de zorgtoeslag; • F voor de factor a voor een eenpersoonshuishouden, bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag; • G voor de factor b voor een eenpersoonshuishouden, bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag; • H voor de factor a voor een meerpersoonshuishouden, bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag; • I voor de factor b voor een meerpersoonshuishouden, bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag; • J voor de normhuur, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag, dan wel bij een eenpersoonshuishouden de uitkomst van (F x C2+ G x C), indien de uitkomst van (F x C2+ G x C) lager is dan de genoemde normhuur, dan wel bij een meerpersoonshuishouden de uitkomst van (H x C2+ I x C), indien de uitkomst van (H x C2 + I x C) lager is dan de genoemde normhuur; • K voor het percentage, bedoeld in artikel 2, zevende lid, van de Wet op het kindgebonden budget; • L voor het bedrag, waarmee het drempelinkomen van de ouder en zijn partner op basis van artikel 2, achtste lid, van de Wet op het kindgebonden budget wordt verhoogd.
3. De uitkomst van het onderdeel (C – D) / 12) x E) in het tweede lid bedraagt ten hoogste een bedrag gelijk aan de standaardpremie, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag herleid naar een maandbedrag onder aftrek van het bij de desbetreffende leefsituatie horende bedrag genoemd in artikel 23, tweede lid, van de Participatiewet.
4. Indien de geëxecuteerde op grond van de basisregistratie personen geen woonadres in Nederland heeft, bedraagt de beslagvrije voet 47,5% van de norm, genoemd in artikel 21, onderdeel b, van de Participatiewet. Indien de geëxecuteerde buiten Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, wordt de beslagvrije voet vermenigvuldigd met een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde factor.
5. Indien de geëxecuteerde woonkosten heeft die ten minste 10% meer bedragen dan de in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag opgenomen rekenhuur, wordt de beslagvrije voet op verzoek van de geëxecuteerde voor de duur dat de geëxecuteerde deze woonkosten heeft, doch ten hoogste gedurende een bij ministeriële regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te bepalen termijn, verhoogd met het bedrag waarmee de woonkosten de eerder genoemde rekenhuur vermeerderd met 10% ophoging overstijgen. Indien de geëxecuteerde gehuwd is, wordt dit verzoek gehonoreerd, voor zover de niet onder beslag liggende inkomsten van de echtgenoot onvoldoende zijn om de hogere woonkosten te betalen.
6. Op verzoek van de geëxecuteerde kan de op grond van het vijfde lid verhoogde beslagvrije voet voor ten hoogste zes maanden worden verlengd, indien binnen die termijn de vordering waarvoor het beslag is gelegd volledig kan worden voldaan.
7. Indien de geëxecuteerde eigenaar is van een door hemzelf bewoonde woning of huurder van een door hemzelf bewoonde woning die niet voldoet aan artikel 11 van de Wet op de huurtoeslag en hij een belastbaar inkomen heeft dat lager is dan € 39.376,66, indien de geëxecuteerde alleenstaand is, of € 50.748,55, indien de geëxecuteerde een meerpersoonshuishouden heeft, wordt de beslagvrije voet op verzoek van de geëxecuteerde verhoogd met een bedrag waarvan de wijze van vaststelling bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld. Indien de geëxecuteerde gehuwd is, wordt onder belastbaar inkomen als bedoeld in de vorige zin tevens verstaan het belastbaar inkomen van de echtgenoot. In geval een huurder verzoekt om verhoging van de beslagvrije voet kan de beslaglegger van de geëxecuteerde verlangen dat een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen bewijsstuk overgelegd wordt.
8. De bedragen, genoemd in het eerste lid, zijn gelijk aan de beslagvrije voet die bij de desbetreffende leefsituatie hoort, indien de uitkomst van (F x C2 + G x C) respectievelijk (H x C2 + I x C) gelijk is aan het bedrag, genoemd in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag. De bedragen worden met ingang van 1 januari en 1 juli van ieder jaar gewijzigd en door of namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid medegedeeld in de Staatscourant.
9. De bedragen, genoemd in het zevende lid, worden jaarlijks met ingang van 1 januari gewijzigd door (F x C2 + G x C) en (H x C2 + I x C) gelijk te stellen aan de maximale normhuur. Daarbij staan C, F, G, H en I voor de normen, bedoeld in het tweede lid, en wordt de maximale normhuur berekend door het bedrag van de kwaliteitskortingsgrens, genoemd in artikel 20, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag, te vermeerderen met het in artikel 21, eerste lid, onderdeel b, van die wet bedoelde percentage van het verschil tussen het bedrag van de kwaliteitskortingsgrens en de aftoppingsgrens, genoemd in artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van die wet, vermeerderd met het in artikel 21, eerste lid, onderdeel c, van die wet bedoelde percentage van het verschil tussen het bedrag van de aftoppingsgrens en het bedrag van de rekenhuur, genoemd in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van die wet. De gewijzigde bedragen worden door of namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid medegedeeld in de Staatscourant.
Details
[Toekomstige wijziging(en) op 01-01-2026. Zie het overzicht van wijzigingen]
Uitleg in duidelijke taal
1. De beslagvrije voet bedraagt ten hoogste:
Dit betekent letterlijk dat het bedrag van het inkomen dat niet in beslag genomen mag worden (de beslagvrije voet) maximaal de volgende bedragen heeft:
a. voor een alleenstaande: € 2.071,24;
Dit houdt in dat voor een persoon die alleen woont, de beslagvrije voet ten hoogste € 2.071,24 is.
b. voor een alleenstaande ouder: € 2.242,24;
Dit houdt in dat voor een ouder die alleen met zijn of haar kind(eren) woont, de beslagvrije voet ten hoogste € 2.242,24 is.
c. voor gehuwden zonder kinderen: € 2.739,03;
Dit houdt in dat voor gehuwde personen die geen kinderen hebben, de beslagvrije voet ten hoogste € 2.739,03 is.
d. voor gehuwden met een of meer kinderen: € 2.855,96.
Dit houdt in dat voor gehuwde personen die een of meer kinderen hebben, de beslagvrije voet ten hoogste € 2.855,96 is.
2. Met inachtneming van het eerste lid bedraagt de beslagvrije voet:
Dit betekent letterlijk dat, rekening houdend met de maximale bedragen genoemd in het eerste lid, de beslagvrije voet wordt berekend volgens de volgende formules:
a. voor een alleenstaande: (95% x A) + (((C – D) / 12) x E) + ((F x C2 + G x C) – J);
Dit houdt in dat voor een alleenstaande de beslagvrije voet wordt berekend met de formule: (95% vermenigvuldigd met A) plus (((C minus D) gedeeld door 12) vermenigvuldigd met E) plus ((F vermenigvuldigd met C kwadraat plus G vermenigvuldigd met C) minus J).
b. voor een alleenstaande ouder: (95% x A) + (((C – D) / 12) x E) + ((H x C2 + I x C) – J) + (((C – D) / 12) x K);
Dit houdt in dat voor een alleenstaande ouder de beslagvrije voet wordt berekend met de formule: (95% vermenigvuldigd met A) plus (((C minus D) gedeeld door 12) vermenigvuldigd met E) plus ((H vermenigvuldigd met C kwadraat plus I vermenigvuldigd met C) minus J) plus (((C minus D) gedeeld door 12) vermenigvuldigd met K).
c. voor gehuwden zonder kinderen: (95% x B) + (((C – D) / 12) x E) + ((H x C2 + I x C) – J);
Dit houdt in dat voor gehuwden zonder kinderen de beslagvrije voet wordt berekend met de formule: (95% vermenigvuldigd met B) plus (((C minus D) gedeeld door 12) vermenigvuldigd met E) plus ((H vermenigvuldigd met C kwadraat plus I vermenigvuldigd met C) minus J).
d. voor gehuwden met een of meer kinderen: (95% x B) + (((C – D) / 12) x E) + ((H x C2 + I x C) – J) + (((C – (D+L)) / 12) x K).
Dit houdt in dat voor gehuwden met een of meer kinderen de beslagvrije voet wordt berekend met de formule: (95% vermenigvuldigd met B) plus (((C minus D) gedeeld door 12) vermenigvuldigd met E) plus ((H vermenigvuldigd met C kwadraat plus I vermenigvuldigd met C) minus J) plus (((C minus (D plus L)) gedeeld door 12) vermenigvuldigd met K).
Hierbij staat:
Dit betekent letterlijk dat de letters in de bovenstaande formules het volgende betekenen:
• A voor de norm, genoemd in artikel 21, onderdeel a, van de Participatiewet;
Dit betekent dat 'A' staat voor de norm zoals die is omschreven in artikel 21, onderdeel a, van de Participatiewet.
• B voor de norm, genoemd in artikel 21, onderdeel b, van de Participatiewet;
Dit betekent dat 'B' staat voor de norm zoals die is omschreven in artikel 21, onderdeel b, van de Participatiewet.
• C voor het tot een jaarinkomen herleide belastbaar inkomen zoals dit is vastgesteld op basis van artikel 475d, eerste lid, van de geëxecuteerde, en, indien van toepassing, zijn echtgenoot;
Dit betekent dat 'C' staat voor het belastbare inkomen, omgerekend naar een jaarinkomen, zoals vastgesteld volgens artikel 475d, eerste lid. Dit betreft het inkomen van de persoon bij wie beslag wordt gelegd (de geëxecuteerde) en, als dat relevant is, ook het inkomen van diens echtgenoot.
• D voor het drempelbedrag, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de zorgtoeslag, dan wel C, indien C lager is dan dit drempelbedrag;
Dit betekent dat 'D' staat voor het drempelbedrag zoals genoemd in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de zorgtoeslag. Als C (het jaarinkomen) lager is dan dit drempelbedrag, dan is D gelijk aan C.
• E voor het percentage van het toetsingsinkomen waarmee het drempelinkomen wordt vermeerderd, bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Wet op de zorgtoeslag;
Dit betekent dat 'E' staat voor het percentage van het toetsingsinkomen waarmee het drempelinkomen wordt verhoogd, zoals omschreven in artikel 2, derde lid, van de Wet op de zorgtoeslag.
• F voor de factor a voor een eenpersoonshuishouden, bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag;
Dit betekent dat 'F' staat voor de factor 'a' die geldt voor een eenpersoonshuishouden, zoals genoemd in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag.
• G voor de factor b voor een eenpersoonshuishouden, bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag;
Dit betekent dat 'G' staat voor de factor 'b' die geldt voor een eenpersoonshuishouden, zoals genoemd in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag.
• H voor de factor a voor een meerpersoonshuishouden, bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag;
Dit betekent dat 'H' staat voor de factor 'a' die geldt voor een meerpersoonshuishouden, zoals genoemd in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag.
• I voor de factor b voor een meerpersoonshuishouden, bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag;
Dit betekent dat 'I' staat voor de factor 'b' die geldt voor een meerpersoonshuishouden, zoals genoemd in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag.
• J voor de normhuur, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag, dan wel bij een eenpersoonshuishouden de uitkomst van (F x C2+ G x C), indien de uitkomst van (F x C2+ G x C) lager is dan de genoemde normhuur, dan wel bij een meerpersoonshuishouden de uitkomst van (H x C2+ I x C), indien de uitkomst van (H x C2 + I x C) lager is dan de genoemde normhuur;
Dit betekent dat 'J' staat voor de normhuur zoals bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag. Echter, als bij een eenpersoonshuishouden de uitkomst van de formule (F vermenigvuldigd met C kwadraat plus G vermenigvuldigd met C) lager is dan deze normhuur, dan is J gelijk aan die uitkomst. Evenzo, als bij een meerpersoonshuishouden de uitkomst van de formule (H vermenigvuldigd met C kwadraat plus I vermenigvuldigd met C) lager is dan de normhuur, dan is J gelijk aan die uitkomst.
• K voor het percentage, bedoeld in artikel 2, zevende lid, van de Wet op het kindgebonden budget;
Dit betekent dat 'K' staat voor het percentage zoals genoemd in artikel 2, zevende lid, van de Wet op het kindgebonden budget.
• L voor het bedrag, waarmee het drempelinkomen van de ouder en zijn partner op basis van artikel 2, achtste lid, van de Wet op het kindgebonden budget wordt verhoogd.
Dit betekent dat 'L' staat voor het bedrag waarmee het drempelinkomen van de ouder en diens partner wordt verhoogd, op basis van artikel 2, achtste lid, van de Wet op het kindgebonden budget.
3. De uitkomst van het onderdeel (C – D) / 12) x E) in het tweede lid bedraagt ten hoogste een bedrag gelijk aan de standaardpremie, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag herleid naar een maandbedrag onder aftrek van het bij de desbetreffende leefsituatie horende bedrag genoemd in artikel 23, tweede lid, van de Participatiewet.
Dit betekent letterlijk dat het resultaat van de berekening ((C minus D) gedeeld door 12) vermenigvuldigd met E), zoals gebruikt in de formules in het tweede lid, niet hoger mag zijn dan een specifiek bedrag. Dit specifieke bedrag is gelijk aan de standaardpremie voor de zorgtoeslag (artikel 2, eerste lid, Wet op de zorgtoeslag), omgerekend naar een maandbedrag, verminderd met het bedrag dat hoort bij de leefsituatie van de persoon volgens artikel 23, tweede lid, van de Participatiewet.
4. Indien de geëxecuteerde op grond van de basisregistratie personen geen woonadres in Nederland heeft, bedraagt de beslagvrije voet 47,5% van de norm, genoemd in artikel 21, onderdeel b, van de Participatiewet. Indien de geëxecuteerde buiten Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, wordt de beslagvrije voet vermenigvuldigd met een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde factor.
Dit betekent letterlijk: Als de persoon bij wie beslag wordt gelegd (de geëxecuteerde) volgens de basisregistratie personen geen officieel woonadres in Nederland heeft, dan is de beslagvrije voet 47,5% van de norm die genoemd wordt in artikel 21, onderdeel b, van de Participatiewet. Als deze persoon een vaste woon- of verblijfplaats buiten Nederland heeft, dan wordt de berekende beslagvrije voet vermenigvuldigd met een factor die is vastgesteld in een algemene maatregel van bestuur of op basis daarvan.
5. Indien de geëxecuteerde woonkosten heeft die ten minste 10% meer bedragen dan de in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag opgenomen rekenhuur, wordt de beslagvrije voet op verzoek van de geëxecuteerde voor de duur dat de geëxecuteerde deze woonkosten heeft, doch ten hoogste gedurende een bij ministeriële regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te bepalen termijn, verhoogd met het bedrag waarmee de woonkosten de eerder genoemde rekenhuur vermeerderd met 10% ophoging overstijgen. Indien de geëxecuteerde gehuwd is, wordt dit verzoek gehonoreerd, voor zover de niet onder beslag liggende inkomsten van de echtgenoot onvoldoende zijn om de hogere woonkosten te betalen.
Dit betekent letterlijk: Als de persoon bij wie beslag wordt gelegd (de geëxecuteerde) woonkosten heeft die minimaal 10% hoger zijn dan de rekenhuur zoals vastgelegd in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag, dan kan de beslagvrije voet op verzoek van deze persoon worden verhoogd. Deze verhoging geldt zolang de persoon deze hogere woonkosten heeft, maar voor een maximale periode die wordt bepaald in een ministeriële regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De verhoging is gelijk aan het bedrag waarmee de woonkosten de genoemde rekenhuur plus 10% overschrijden. Als de geëxecuteerde gehuwd is, wordt dit verzoek alleen ingewilligd (gehonoreerd) als de inkomsten van de echtgenoot waar geen beslag op ligt, niet voldoende zijn om deze hogere woonkosten te dekken.
6. Op verzoek van de geëxecuteerde kan de op grond van het vijfde lid verhoogde beslagvrije voet voor ten hoogste zes maanden worden verlengd, indien binnen die termijn de vordering waarvoor het beslag is gelegd volledig kan worden voldaan.
Dit betekent letterlijk dat de verhoogde beslagvrije voet, zoals bepaald in het vijfde lid, op verzoek van de persoon bij wie beslag is gelegd (de geëxecuteerde) voor maximaal zes maanden kan worden verlengd. Dit is alleen mogelijk als de schuld (de vordering) waarvoor het beslag is gelegd, binnen die periode volledig kan worden betaald (voldaan).
7. Indien de geëxecuteerde eigenaar is van een door hemzelf bewoonde woning of huurder van een door hemzelf bewoonde woning die niet voldoet aan artikel 11 van de Wet op de huurtoeslag en hij een belastbaar inkomen heeft dat lager is dan € 39.376,66, indien de geëxecuteerde alleenstaand is, of € 50.748,55, indien de geëxecuteerde een meerpersoonshuishouden heeft, wordt de beslagvrije voet op verzoek van de geëxecuteerde verhoogd met een bedrag waarvan de wijze van vaststelling bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld. Indien de geëxecuteerde gehuwd is, wordt onder belastbaar inkomen als bedoeld in de vorige zin tevens verstaan het belastbaar inkomen van de echtgenoot. In geval een huurder verzoekt om verhoging van de beslagvrije voet kan de beslaglegger van de geëxecuteerde verlangen dat een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen bewijsstuk overgelegd wordt.
Dit betekent letterlijk: Als de persoon bij wie beslag wordt gelegd (de geëxecuteerde) eigenaar is van de woning waarin hij/zij woont, of huurder is van een woning waarin hij/zij woont die niet voldoet aan de eisen van artikel 11 van de Wet op de huurtoeslag, én als zijn/haar belastbaar inkomen lager is dan € 39.376,66 (voor alleenstaanden) of € 50.748,55 (voor meerpersoonshuishoudens), dan wordt de beslagvrije voet op zijn/haar verzoek verhoogd. De hoogte van dit extra bedrag wordt vastgesteld volgens regels in een algemene maatregel van bestuur. Als de geëxecuteerde gehuwd is, telt het belastbaar inkomen van de echtgenoot ook mee voor de genoemde inkomensgrenzen. Als een huurder om verhoging vraagt, kan de beslaglegger eisen dat de geëxecuteerde een bewijsstuk overlegt dat is vastgesteld in een algemene maatregel van bestuur.
8. De bedragen, genoemd in het eerste lid, zijn gelijk aan de beslagvrije voet die bij de desbetreffende leefsituatie hoort, indien de uitkomst van (F x C2 + G x C) respectievelijk (H x C2 + I x C) gelijk is aan het bedrag, genoemd in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag. De bedragen worden met ingang van 1 januari en 1 juli van ieder jaar gewijzigd en door of namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid medegedeeld in de Staatscourant.
Dit betekent letterlijk dat de maximale bedragen voor de beslagvrije voet, zoals genoemd in het eerste lid, overeenkomen met de beslagvrije voet voor die specifieke leefsituatie, op voorwaarde dat de uitkomst van de formule (F x C2 + G x C) voor eenpersoonshuishoudens, of (H x C2 + I x C) voor meerpersoonshuishoudens, gelijk is aan het bedrag genoemd in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag (de rekenhuur). Deze bedragen worden elk jaar per 1 januari en 1 juli aangepast. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, of iemand namens hem/haar, maakt deze wijzigingen bekend in de Staatscourant.
9. De bedragen, genoemd in het zevende lid, worden jaarlijks met ingang van 1 januari gewijzigd door (F x C2 + G x C) en (H x C2 + I x C) gelijk te stellen aan de maximale normhuur. Daarbij staan C, F, G, H en I voor de normen, bedoeld in het tweede lid, en wordt de maximale normhuur berekend door het bedrag van de kwaliteitskortingsgrens, genoemd in artikel 20, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag, te vermeerderen met het in artikel 21, eerste lid, onderdeel b, van die wet bedoelde percentage van het verschil tussen het bedrag van de kwaliteitskortingsgrens en de aftoppingsgrens, genoemd in artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van die wet, vermeerderd met het in artikel 21, eerste lid, onderdeel c, van die wet bedoelde percentage van het verschil tussen het bedrag van de aftoppingsgrens en het bedrag van de rekenhuur, genoemd in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van die wet. De gewijzigde bedragen worden door of namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid medegedeeld in de Staatscourant.
Dit betekent letterlijk dat de inkomensgrenzen voor de verhoging van de beslagvrije voet, genoemd in het zevende lid, jaarlijks per 1 januari worden aangepast. Dit gebeurt door de uitkomsten van de formules (F x C2 + G x C) en (H x C2 + I x C) gelijk te stellen aan de maximale normhuur. Hierbij hebben de letters C, F, G, H en I dezelfde betekenis als in het tweede lid. De maximale normhuur wordt berekend door: het bedrag van de kwaliteitskortingsgrens (artikel 20, lid 1, Wet op de huurtoeslag) plus (het percentage genoemd in artikel 21, lid 1, sub b, van die wet, vermenigvuldigd met het verschil tussen de kwaliteitskortingsgrens en de aftoppingsgrens (artikel 20, lid 2, sub a, van die wet)) plus (het percentage genoemd in artikel 21, lid 1, sub c, van die wet, vermenigvuldigd met het verschil tussen de aftoppingsgrens en de rekenhuur (artikel 13, lid 1, sub a, van die wet)). De aangepaste bedragen worden door of namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bekendgemaakt in de Staatscourant.