Terug naar bibliotheek
Eerste Boek. De wijze van procederen voor de rechtbanken, de hoven en de Hoge Raad
Tweede titel. De dagvaardingsprocedure in eerste aanleg
Veertiende afdeling. Het kort geding
Artikel 254

Artikel 254 (Bevoegdheid voorzieningenrechter kort geding)

Laatste versie

1. In alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, is de voorzieningenrechter bevoegd deze te geven.

2. Op aanvraag van de belanghebbende partij kan de voorzieningenrechter de dagvaarding bevelen tegen de dag en het uur, de zondag daarbij inbegrepen, voor elk geval te bepalen. Hij kan daarbij tevens bevelen dat de terechtzitting op een andere plaats dan in het gerechtsgebouw wordt gehouden. De voorzieningenrechter kan aan de dagbepaling voorwaarden verbinden, die door de eiser in acht moeten worden genomen. Deze voorwaarden moeten uit de dagvaarding blijken.

3. De zaak kan ook worden aangebracht op een terechtzitting, door de voorzieningenrechter te houden op de daartoe door hem te bepalen werkdagen.

4. De artikelen 127a en 128, tweede lid en zesde lid, zijn niet van toepassing.

5. In zaken die ten gronde door de kantonrechter worden behandeld en beslist is ook de kantonrechter bevoegd tot het geven van een voorziening als in deze afdeling bedoeld. Daarbij is op de kantonrechter van toepassing hetgeen omtrent de voorzieningenrechter is bepaald.

6. Indien de gevorderde voorziening betrekking heeft op een zaak betreffende het personen- en familierecht als bedoeld in de zesde titel van het derde boek is artikel 803 van overeenkomstige toepassing.

Uitleg in duidelijke taal

1. In alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, is de voorzieningenrechter bevoegd deze te geven.

Dit lid bepaalt dat de voorzieningenrechter de bevoegdheid heeft om een onmiddellijke voorziening bij voorraad te geven in alle zaken die spoedeisend zijn en waarin, rekening houdend met de belangen van de betrokken partijen, een dergelijke voorziening direct noodzakelijk is.

2. Op aanvraag van de belanghebbende partij kan de voorzieningenrechter de dagvaarding bevelen tegen de dag en het uur, de zondag daarbij inbegrepen, voor elk geval te bepalen. Hij kan daarbij tevens bevelen dat de terechtzitting op een andere plaats dan in het gerechtsgebouw wordt gehouden. De voorzieningenrechter kan aan de dagbepaling voorwaarden verbinden, die door de eiser in acht moeten worden genomen. Deze voorwaarden moeten uit de dagvaarding blijken.

Dit lid stelt dat de voorzieningenrechter, op verzoek van een partij die daarbij belang heeft (de belanghebbende partij), kan bevelen dat de dagvaarding zal plaatsvinden op een specifiek door hem voor elk afzonderlijk geval te bepalen dag en tijdstip, waarbij ook de zondag een mogelijkheid is. De voorzieningenrechter kan hierbij ook bevelen dat de terechtzitting op een andere locatie dan het gerechtsgebouw zal plaatsvinden. Verder kan de voorzieningenrechter voorwaarden verbinden aan de vastgestelde dag voor de zitting, welke voorwaarden door de eisende partij (de eiser) nageleefd (in acht genomen) moeten worden. Deze voorwaarden moeten duidelijk vermeld staan in de dagvaarding.

3. De zaak kan ook worden aangebracht op een terechtzitting, door de voorzieningenrechter te houden op de daartoe door hem te bepalen werkdagen.

Dit lid geeft aan dat een zaak ook bij de voorzieningenrechter kan worden gestart (aangebracht) tijdens een terechtzitting die de voorzieningenrechter houdt op werkdagen die hij daarvoor specifiek vaststelt.

4. De artikelen 127a en 128, tweede lid en zesde lid, zijn niet van toepassing.

Dit lid specificeert dat artikel 127a en artikel 128, specifiek het tweede lid en het zesde lid van dat artikel, niet gelden (niet van toepassing zijn) in de context van de procedure die in deze afdeling wordt beschreven.

5. In zaken die ten gronde door de kantonrechter worden behandeld en beslist is ook de kantonrechter bevoegd tot het geven van een voorziening als in deze afdeling bedoeld. Daarbij is op de kantonrechter van toepassing hetgeen omtrent de voorzieningenrechter is bepaald.

Dit lid bepaalt dat in zaken die inhoudelijk (ten gronde) door de kantonrechter worden behandeld en waarover de kantonrechter een beslissing neemt, de kantonrechter eveneens de bevoegdheid heeft om een voorlopige voorziening te treffen zoals bedoeld in deze afdeling. De regels en bepalingen die voor de voorzieningenrechter gelden, zijn in dat geval ook van toepassing op de kantonrechter.

6. Indien de gevorderde voorziening betrekking heeft op een zaak betreffende het personen- en familierecht als bedoeld in de zesde titel van het derde boek is artikel 803 van overeenkomstige toepassing.

Dit lid stelt dat als de gevraagde voorlopige voorziening te maken heeft met een zaak op het gebied van personen- en familierecht, zoals nader omschreven in de zesde titel van het derde boek (van het Burgerlijk Wetboek), artikel 803 op een vergelijkbare wijze (van overeenkomstige toepassing) geldt.

Gerelateerde rechtspraak

Hoge Raad104x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2016:1087 - Kostenvergoeding na intrekking kort geding: Hoge Raad creëert nieuwe regeling

ECLI:NL:HR:2016:10873 juni 2016Dit wetsartikel wordt 4 keer genoemd in deze uitspraak

De Hoge Raad stelt vast dat een gedaagde na intrekking van een kort geding recht heeft op een proceskostenveroordeling. De gedaagde moet daartoe tijdig aangeven dat hij een kostenbeslissing wenst, waardoor de procedure uitsluitend voor de proceskosten wordt voortgezet.

Civiel RechtBurgerlijk Procesrecht, Intellectueel Eigendomsrecht
Hoge Raad39x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2023:499

ECLI:NL:HR:2023:49931 maart 2023Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad17x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2023:503

ECLI:NL:HR:2023:50331 maart 2023Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad8x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:1982:AG4307

ECLI:NL:HR:1982:AG43078 januari 1982Dit wetsartikel wordt 10 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad10x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2001:AA9764

ECLI:NL:HR:2001:AA97642 februari 2001Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad6x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2005:AU1955

ECLI:NL:HR:2005:AU195525 november 2005Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad2x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2001:AB2438

ECLI:NL:HR:2001:AB243829 juni 2001Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad3x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2004:AO1313

ECLI:NL:HR:2004:AO131319 maart 2004Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad1x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2014:1352

ECLI:NL:HR:2014:13526 juni 2014Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2002:AE7012

ECLI:NL:HR:2002:AE701225 oktober 2002Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak