Arrest inhoud

25 oktober 2002

Eerste Kamer

Nr. R00/003HR

JMH

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiseres], wonende [te woonplaats], Nederlandse Antillen,

EISERES tot cassatie,

advocaat: aanvankelijk mr. D. Koningen,

t e g e n

1. [Verweerder 1],

2. [Verweerster 2],

3. [Verweerder 3],

allen wonende [te woonplaats], Nederlandse Antillen,

VERWEERDERS in cassatie,

niet verschenen.

1. Het geding in cassatie

Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de Hoge Raad op 12 januari 2000 beroep in cassatie ingesteld tegen de vonnissen van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 1 juni 1999 en 12 oktober 1999, welk verzoekschrift is ondertekend door mr. D. Koningen, advocaat bij de Hoge Raad.

Bij aangetekende brieven van 17 januari 2000 en 1 februari 2000 heeft de griffie van de Hoge Raad verweerders in cassatie een afschrift van het verzoekschrift van [eiseres] gestuurd met de mededeling dat zij uiterlijk tot en met 17 april 2000 een verweerschrift konden indienen.

Verweerders in cassatie hebben geen verweerschrift ingediend.

Op de voor het nemen van schriftelijke toelichting bepaalde dag, 9 februari 2001, is namens [eiseres] geen schriftelijke toelichting genomen en is ook niet gefourneerd. Met ingang van die datum is de zaak van de rol gevoerd.

De griffie van de Hoge Raad heeft op 16 mei 2001, 27 september 2001, 2 oktober 2001 en op 29 november 2001 tevergeefs telefonisch contact gezocht met mr. Koningen om hem te vragen het procesdossier in te leveren.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt ertoe dat de Hoge Raad zal verstaan dat de procedure met ingang van 15 december 2000 van rechtswege is geschorst.

2. Beoordeling

Uit de conclusie van de Advocaat-Generaal blijkt dat mr. D. Koningen met ingang van 15 december 2000 zijn praktijk heeft neergelegd en van het tableau is geschrapt. Nu de Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba (Rijkswet van 20 juli 1961, Stb. 212) geen bepaling betreffende het verlies van de hoedanigheid van advocaat bevat, dient dit cassatieberoep te worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zoals dat gold tot 1 januari 2002. De elfde titel van dit Wetboek bevat geen regeling voor het geval dat een advocaat in de loop van de cassatieprocedure zijn hoedanigheid van advocaat verliest. Derhalve dient te worden beslist naar analogie van de regeling van art. 254 lid 4 (oud) in verbinding met 256 lid 2 (oud) Rv.

3. Beslissing

De Hoge Raad verstaat dat de procedure met ingang van 15 december 2000 van rechtswege is geschorst.

Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 25 oktober 2002.