Artikel 251 (Verval van instantie door processtilstand)
1. Indien de proceshandeling waarvoor de zaak staat, langer dan twaalf maanden niet is verricht, bepaalt de rechter op verlangen van de wederpartij van de partij die de proceshandeling moet verrichten, een roldatum waarop deze wederpartij verval van instantie kan vorderen, dan wel kan vragen om een laatste uitstel te verlenen aan de partij die de proceshandeling moet verrichten of om vonnis te wijzen. De rechter kan hiertoe, eveneens na verloop van twaalf maanden, ook ambtshalve een roldatum bepalen.
2. De in het eerste lid bedoelde roldatum wordt in beide gevallen bepaald op een termijn van ten hoogste drie maanden.
3. Verval van instantie kan op de bepaalde roldatum slechts worden gevorderd indien het voornemen daartoe ten minste twee weken vóór die roldatum aan de nalatige partij is aangezegd.
4. De rechter wijst de vordering tot verval van instantie toe, tenzij voor of op die roldatum
a. de proceshandeling alsnog wordt verricht, of b. de wederpartij van de partij die het verval vordert, aannemelijk maakt dat voor de vertraging van het geding een reden bestaat die deze in redelijkheid kan rechtvaardigen.
5. Indien op de ingevolge het eerste lid bepaalde roldatum de proceshandeling waarvoor de zaak staat niet alsnog is of wordt verricht, en voorts de wederpartij van degene die de proceshandeling moet verrichten geen verval van instantie vordert noch zich anderszins uitlaat over de voortgang van het geding als bedoeld in het eerste lid, wordt de zaak op de rol doorgehaald.
Uitleg in duidelijke taal
1. Indien de proceshandeling waarvoor de zaak staat, langer dan twaalf maanden niet is verricht, bepaalt de rechter op verlangen van de wederpartij van de partij die de proceshandeling moet verrichten, een roldatum waarop deze wederpartij verval van instantie kan vorderen, dan wel kan vragen om een laatste uitstel te verlenen aan de partij die de proceshandeling moet verrichten of om vonnis te wijzen. De rechter kan hiertoe, eveneens na verloop van twaalf maanden, ook ambtshalve een roldatum bepalen.
Dit lid bepaalt dat indien een proceshandeling, waarvoor de zaak op de rol staat, langer dan twaalf maanden niet is verricht, de rechter een roldatum vaststelt. Dit gebeurt op verlangen van de wederpartij van de partij die de proceshandeling had moeten verrichten. Op deze roldatum heeft de wederpartij de keuze: zij kan verval van instantie vorderen, of zij kan verzoeken om een laatste uitstel toe te kennen aan de partij die de proceshandeling moet verrichten, of zij kan vragen om vonnis te wijzen. Verder kan de rechter, eveneens na het verstrijken van twaalf maanden, ook ambtshalve (uit eigen beweging) een roldatum bepalen.
2. De in het eerste lid bedoelde roldatum wordt in beide gevallen bepaald op een termijn van ten hoogste drie maanden.
Dit lid specificeert dat de roldatum die in het eerste lid wordt genoemd, in beide gevallen (zowel op verzoek van een partij als ambtshalve door de rechter) wordt vastgesteld op een termijn van ten hoogste drie maanden.
3. Verval van instantie kan op de bepaalde roldatum slechts worden gevorderd indien het voornemen daartoe ten minste twee weken vóór die roldatum aan de nalatige partij is aangezegd.
Volgens dit lid kan verval van instantie op de vastgestelde roldatum slechts worden gevorderd indien de partij die het verval vordert, haar voornemen daartoe (om verval te vorderen) ten minste twee weken vóór die roldatum heeft aangezegd (officieel medegedeeld) aan de nalatige partij (de partij die de proceshandeling niet heeft verricht).
4. De rechter wijst de vordering tot verval van instantie toe, tenzij voor of op die roldatum
De rechter wijst de vordering tot verval van instantie toe (keurt deze goed), tenzij zich voor of op die roldatum een van de volgende omstandigheden voordoet:
a. de proceshandeling alsnog wordt verricht, of
de proceshandeling alsnog wordt uitgevoerd (verricht), of
b. de wederpartij van de partij die het verval vordert, aannemelijk maakt dat voor de vertraging van het geding een reden bestaat die deze in redelijkheid kan rechtvaardigen.
de wederpartij van de partij die het verval vordert (dus de partij die oorspronkelijk de proceshandeling had moeten verrichten) aannemelijk maakt (overtuigend aantoont) dat er voor de vertraging van het geding een reden bestaat die deze vertraging in redelijkheid kan rechtvaardigen.
5. Indien op de ingevolge het eerste lid bepaalde roldatum de proceshandeling waarvoor de zaak staat niet alsnog is of wordt verricht, en voorts de wederpartij van degene die de proceshandeling moet verrichten geen verval van instantie vordert noch zich anderszins uitlaat over de voortgang van het geding als bedoeld in het eerste lid, wordt de zaak op de rol doorgehaald.
Dit lid beschrijft wat er gebeurt indien op de roldatum die op basis van het eerste lid is bepaald, de proceshandeling waarvoor de zaak staat niet alsnog is of wordt verricht. Als bovendien de wederpartij van degene die de proceshandeling had moeten verrichten, geen verval van instantie vordert en zich ook noch anderszins uitlaat over de voortgang van het geding (zoals het vragen om uitstel of vonnis, zoals genoemd in het eerste lid), dan wordt de zaak op de rol doorgehaald (van de lijst van lopende zaken verwijderd).
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2012:BU8176
ECLI:NL:HR:2006:AU6519
ECLI:NL:HR:1957:AG2023 - Baris/Riezenkamp: De Rechtsverhouding in de Precontractuele Fase
Baris/Riezenkamp Arrest
Partijen die in onderhandeling treden, komen tot elkaar te staan in een bijzondere, door de goede trouw beheerste rechtsverhouding. Dit brengt mee dat een dwalende partij in beginsel mag afgaan op de juistheid van mededelingen van de wederpartij.