Artikel 1018d (Termijn en samenvoeging volgende collectieve vorderingen)
1. Binnen drie maanden na de aantekening in het register als bedoeld in artikel 1018c, tweede lid, kan een rechtspersoon als bedoeld in artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek een collectieve vordering instellen voor dezelfde gebeurtenis of gebeurtenissen als waarop de collectieve vordering bedoeld in artikel 1018c, eerste lid, betrekking heeft, over gelijksoortige feitelijke en rechtsvragen, onder vermelding van de aantekening. De collectieve vordering wordt ingesteld bij dezelfde rechtbank als waar de eerder in het register aangetekende collectieve vordering is ingesteld. Artikel 1018c, eerste lid, is van toepassing.
2. De rechter kan de in het vorige lid bedoelde termijn met maximaal drie maanden verlengen indien binnen een maand na de aantekening een rechtspersoon als bedoeld in artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek ter griffie heeft laten aantekenen dat hij een collectieve vordering wil instellen voor dezelfde gebeurtenis of gebeurtenissen als waarop de collectieve vordering bedoeld in artikel 1018c, eerste lid, betrekking heeft, onder vermelding van de aantekening in het register, maar dat de termijn van drie maanden niet volstaat.
3. Voor de toepassing van het eerste Boek worden de overeenkomstig dit artikel ingestelde collectieve vorderingen na inschrijving op de rol gezamenlijk behandeld als een zaak. De in de dagvaarding vermelde roldatum ligt vier weken na het verstrijken van de termijn op grond van het eerste en tweede lid.
Uitleg in duidelijke taal
1. Binnen drie maanden na de aantekening in het register als bedoeld in artikel 1018c, tweede lid, kan een rechtspersoon als bedoeld in artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek een collectieve vordering instellen voor dezelfde gebeurtenis of gebeurtenissen als waarop de collectieve vordering bedoeld in artikel 1018c, eerste lid, betrekking heeft, over gelijksoortige feitelijke en rechtsvragen, onder vermelding van de aantekening. De collectieve vordering wordt ingesteld bij dezelfde rechtbank als waar de eerder in het register aangetekende collectieve vordering is ingesteld. Artikel 1018c, eerste lid, is van toepassing.
Dit lid bepaalt dat een rechtspersoon, zoals omschreven in artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, binnen een termijn van drie maanden na de aantekening in het register (conform artikel 1018c, tweede lid) een collectieve vordering kan indienen. Deze vordering moet betrekking hebben op dezelfde gebeurtenis of gebeurtenissen en gelijksoortige feitelijke en juridische vragen als de oorspronkelijke collectieve vordering (genoemd in artikel 1018c, eerste lid). Bij het indienen moet de eerdere aantekening vermeld worden. De nieuwe collectieve vordering moet worden ingesteld bij dezelfde rechtbank waar de eerder in het register aangetekende collectieve vordering is ingesteld. Bovendien is artikel 1018c, eerste lid, hierop van toepassing.
2. De rechter kan de in het vorige lid bedoelde termijn met maximaal drie maanden verlengen indien binnen een maand na de aantekening een rechtspersoon als bedoeld in artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek ter griffie heeft laten aantekenen dat hij een collectieve vordering wil instellen voor dezelfde gebeurtenis of gebeurtenissen als waarop de collectieve vordering bedoeld in artikel 1018c, eerste lid, betrekking heeft, onder vermelding van de aantekening in het register, maar dat de termijn van drie maanden niet volstaat.
Dit lid geeft de rechter de bevoegdheid om de termijn van drie maanden, genoemd in het eerste lid, met maximaal drie extra maanden te verlengen. Dit kan gebeuren als een rechtspersoon (zoals bedoeld in artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek) binnen één maand na de oorspronkelijke aantekening in het register bij de griffie heeft aangegeven dat hij een collectieve vordering wil instellen. Deze vordering moet gaan over dezelfde gebeurtenis of gebeurtenissen als de collectieve vordering bedoeld in artikel 1018c, eerste lid, en de eerdere aantekening in het register moet worden vermeld. De rechtspersoon moet daarbij aangeven dat de initiële termijn van drie maanden niet voldoende is (niet volstaat).
3. Voor de toepassing van het eerste Boek worden de overeenkomstig dit artikel ingestelde collectieve vorderingen na inschrijving op de rol gezamenlijk behandeld als een zaak. De in de dagvaarding vermelde roldatum ligt vier weken na het verstrijken van de termijn op grond van het eerste en tweede lid.
Dit lid stelt dat, voor de toepassing van het Eerste Boek (van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering), de collectieve vorderingen die conform dit artikel zijn ingesteld, na inschrijving op de rol gezamenlijk als één zaak zullen worden behandeld. De roldatum die in de dagvaarding wordt genoemd, moet vier weken liggen na het aflopen van de termijn die op basis van het eerste en tweede lid van dit artikel is vastgesteld (dus de initiële termijn van drie maanden, eventueel verlengd met maximaal drie maanden).