Terug naar bibliotheek
Titel I. Van faillissement
Eerste afdeling. Van de faillietverklaring
Artikel 12

Artikel 12 (Cassatieberoep faillissementsarrest, partijen, termijn, procedure)

Laatste versie

1. Van het arrest, door het gerechtshof gewezen, kunnen de schuldenaar, de schuldeiser die de faillietverklaring verzocht, de in art. 10 bedoelde schuldeiser of belanghebbende en het Openbaar Ministerie, gedurende acht dagen na de dag der uitspraak, in cassatie komen.

2. Het beroep in cassatie wordt aangebracht en behandeld op de wijze bepaald in de artikelen 426 tot en met 429 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

3. Indien de cassatie is gericht tegen een arrest, houdende vernietiging van het vonnis van faillietverklaring, geeft de griffier van de Hoge Raad van het verzoek tot cassatie onverwijld kennis aan de griffier van het gerechtshof dat de vernietiging heeft uitgesproken.

Uitleg in duidelijke taal

1. Van het arrest, door het gerechtshof gewezen, kunnen de schuldenaar, de schuldeiser die de faillietverklaring verzocht, de in art. 10 bedoelde schuldeiser of belanghebbende en het Openbaar Ministerie, gedurende acht dagen na de dag der uitspraak, in cassatie komen.

Dit lid bepaalt dat tegen een arrest dat door het gerechtshof is gewezen, de volgende partijen beroep in cassatie kunnen instellen: de schuldenaar, de schuldeiser die de faillietverklaring heeft verzocht, de in artikel 10 bedoelde schuldeiser of belanghebbende, en het Openbaar Ministerie. Dit beroep moet worden ingesteld gedurende een termijn van acht dagen na de dag van de uitspraak.

2. Het beroep in cassatie wordt aangebracht en behandeld op de wijze bepaald in de artikelen 426 tot en met 429 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Dit lid stelt dat het beroep in cassatie wordt aangebracht en behandeld op de wijze die is bepaald in de artikelen 426 tot en met 429 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

3. Indien de cassatie is gericht tegen een arrest, houdende vernietiging van het vonnis van faillietverklaring, geeft de griffier van de Hoge Raad van het verzoek tot cassatie onverwijld kennis aan de griffier van het gerechtshof dat de vernietiging heeft uitgesproken.

Dit lid specificeert dat indien het beroep in cassatie gericht is tegen een arrest dat de vernietiging van het vonnis van faillietverklaring inhoudt, de griffier van de Hoge Raad onverwijld (direct) kennis geeft van het verzoek tot cassatie aan de griffier van het gerechtshof dat de vernietiging heeft uitgesproken.