Artikel 265c (Duur verlenging verval machtiging uithuisplaatsing)
1. De duur van de machtiging tot uithuisplaatsing is, behoudens verlenging als bedoeld in het tweede lid, ten hoogste een jaar. Indien een minderjarige voorlopig onder toezicht is gesteld en gelijktijdig een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend, komt de duur hiervan niet in mindering op de termijn van ten hoogste een jaar.
2. Op verzoek van de gecertificeerde instelling kan de kinderrechter de duur telkens met ten hoogste een jaar verlengen. Indien de gecertificeerde instelling niet overgaat tot een verzoek, kan verlenging plaatsvinden op verzoek van de raad voor de kinderbescherming of het openbaar ministerie.
3. Een machtiging vervalt indien deze na verloop van drie maanden niet ten uitvoer is gelegd.
Uitleg in duidelijke taal
1. De duur van de machtiging tot uithuisplaatsing is, behoudens verlenging als bedoeld in het tweede lid, ten hoogste een jaar. Indien een minderjarige voorlopig onder toezicht is gesteld en gelijktijdig een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend, komt de duur hiervan niet in mindering op de termijn van ten hoogste een jaar.
Dit lid bepaalt dat de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing in beginsel ten hoogste een jaar is, met de mogelijkheid tot verlenging zoals bedoeld in het tweede lid. Verder specificeert het dat indien een minderjarige voorlopig onder toezicht is gesteld en gelijktijdig een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend, de periode van deze voorlopige ondertoezichtstelling niet in mindering komt op de maximale termijn van ten hoogste een jaar voor de uithuisplaatsing.
2. Op verzoek van de gecertificeerde instelling kan de kinderrechter de duur telkens met ten hoogste een jaar verlengen. Indien de gecertificeerde instelling niet overgaat tot een verzoek, kan verlenging plaatsvinden op verzoek van de raad voor de kinderbescherming of het openbaar ministerie.
Dit lid regelt dat de kinderrechter, op verzoek van de gecertificeerde instelling, de duur van de uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar kan verlengen. Indien de gecertificeerde instelling niet overgaat tot een dergelijk verzoek, dan kan de verlenging ook plaatsvinden op verzoek van de raad voor de kinderbescherming of het openbaar ministerie.
3. Een machtiging vervalt indien deze na verloop van drie maanden niet ten uitvoer is gelegd.
Dit lid stelt dat een machtiging tot uithuisplaatsing vervalt (haar geldigheid verliest) indien deze na verloop van drie maanden niet ten uitvoer is gelegd (oftewel, niet is uitgevoerd).