Artikel 20 (Eigendom grond bestanddelen en netten)
1. De eigendom van de grond omvat, voor zover de wet niet anders bepaalt:
a. de bovengrond; b. de daaronder zich bevindende aardlagen; c. het grondwater dat door een bron, put of pomp aan de oppervlakte is gekomen; d. het water dat zich op de grond bevindt en niet in open gemeenschap met water op eens anders erf staat; e. gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen en werken, voor zover ze geen bestanddeel zijn van eens anders onroerende zaak; f. met de grond verenigde beplantingen.
2. In afwijking van lid 1 behoort de eigendom van een net, bestaande uit een of meer kabels of leidingen, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie, dat in, op of boven de grond van anderen is of wordt aangelegd, toe aan de bevoegde aanlegger van dat net dan wel aan diens rechtsopvolger.
Uitleg in duidelijke taal
1. De eigendom van de grond omvat, voor zover de wet niet anders bepaalt:
Dit betekent dat, tenzij de wet anders voorschrijft, de eigendom van de grond het volgende inhoudt:
a. de bovengrond;
Dit betreft de bovenste laag van de aarde die de grond vormt.
b. de daaronder zich bevindende aardlagen;
Dit omvat de lagen van de aarde die onder de bovengrond liggen.
c. het grondwater dat door een bron, put of pomp aan de oppervlakte is gekomen;
Hieronder valt het water in de ondergrond dat door middel van een bron, een put of een pomp naar de oppervlakte is gebracht.
d. het water dat zich op de grond bevindt en niet in open gemeenschap met water op eens anders erf staat;
Dit verwijst naar water dat zich op de betreffende grond bevindt en geen directe, open verbinding heeft met water dat op het terrein (erf) van een andere eigenaar is.
e. gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen en werken, voor zover ze geen bestanddeel zijn van eens anders onroerende zaak;
Dit betreft gebouwen en andere constructies (werken) die op een blijvende (duurzame) manier met de grond verbonden zijn. Deze verbinding kan direct met de grond zijn, of indirect via verbinding met andere gebouwen of werken. Dit geldt alleen voor zover deze gebouwen en werken geen onderdeel (bestanddeel) zijn van een onroerende zaak die aan een andere persoon toebehoort.
f. met de grond verenigde beplantingen.
Hieronder vallen planten, bomen en andere gewassen die in de grond geworteld zijn en dus met de grond verbonden (verenigd) zijn.
2. In afwijking van lid 1 behoort de eigendom van een net, bestaande uit een of meer kabels of leidingen, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie, dat in, op of boven de grond van anderen is of wordt aangelegd, toe aan de bevoegde aanlegger van dat net dan wel aan diens rechtsopvolger.
Dit lid vormt een uitzondering op de hoofdregel van lid 1. Het bepaalt dat de eigendom van een net – dat bestaat uit één of meerdere kabels of leidingen, en bedoeld is voor het transport van vaste stoffen, vloeibare stoffen, gasvormige stoffen, energie, of informatie – niet automatisch toebehoort aan de eigenaar van de grond waarin, waarop of waarboven dit net is aangelegd of wordt aangelegd door anderen. In plaats daarvan is de eigendom van een dergelijk net van de partij die bevoegd was om het net aan te leggen (de bevoegde aanlegger), of van diens juridische opvolger(s) (rechtsopvolger).