Artikel 4:110 (Gevolgen stuiting verjaring nieuwe termijn)
1. Door stuiting van de verjaring begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen met de aanvang van de volgende dag.
2. De nieuwe termijn is gelijk aan de oorspronkelijke, doch niet langer dan vijf jaren.
3. Wordt de verjaring echter gestuit door het instellen van een eis die door toewijzing wordt gevolgd, dan is artikel 324 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing.
Uitleg in duidelijke taal
1. Door stuiting van de verjaring begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen met de aanvang van de volgende dag.
Dit lid bepaalt dat wanneer de stuiting van de verjaring plaatsvindt, een nieuwe verjaringstermijn aanvangt. Deze nieuwe termijn start te lopen vanaf het begin van de dag die volgt op de stuiting (met de aanvang van de volgende dag).
2. De nieuwe termijn is gelijk aan de oorspronkelijke, doch niet langer dan vijf jaren.
Dit lid specificeert dat de duur van de nieuwe termijn in beginsel gelijk aan de oorspronkelijke verjaringstermijn is. Echter, deze nieuwe termijn mag niet langer dan vijf jaren zijn.
3. Wordt de verjaring echter gestuit door het instellen van een eis die door toewijzing wordt gevolgd, dan is artikel 324 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing.
Dit lid stelt dat indien de verjaring wordt gestuit als gevolg van het instellen van een eis, en deze eis vervolgens door toewijzing wordt gevolgd (de eis wordt dus toegewezen), artikel 324 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek op een vergelijkbare wijze van toepassing is (van overeenkomstige toepassing).