Terug naar bibliotheek
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2025:4701 - Raad van State - 3 oktober 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2025:47013 oktober 2025

Uitspraak inhoud

BRS.25.000752

ECLI:NL:RVS:2025:4701

Datum uitspraak: 3 oktober 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de betrokkene],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 20 mei 2025 in zaken nrs. 23/14003 en 23/14905 in het geding tussen:

[de betrokkene]

en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

Bij besluit van 5 januari 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van appellant om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.

Op 30 maart 2023 heeft de staatssecretaris geweigerd om aan appellant een verblijfsaantekening te verstrekken met een arbeidsmarktaantekening.

Bij besluiten van 30 oktober 2023 en 31 oktober 2023 heeft de staatssecretaris de door appellant gemaakte bezwaren tegen het besluit van 5 januari 2023 en de weigering van 30 maart 2023 ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 mei 2025 heeft de rechtbank de door appellant tegen de besluiten van 30 oktober 2023 en 31 oktober 2023 ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. G.P. Dayala, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

  1.        Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt de motivering onder 6.4, 6.5 en 7.2 van de uitspraak van de rechtbank over.

1.1.        Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

  1.        Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.

w.g. De Poorter

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. De Keizer

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2025

716-1151