Terug naar bibliotheek
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2025:4548 - Beroep tegen bestemmingsplan vanwege strijd met gebiedsvisie en impact leefomgeving - 24 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2025:454824 september 2025

Essentie

De Afdeling oordeelt dat een bestemmingsplan voor 20 woningen niet in strijd is met de gebiedsvisie, ook al wijkt het af van eerdere modellen. De raad heeft beleidsruimte en heeft de belangen rondom ruimtelijke impact, parkeren, privacy en leefklimaat voldoende afgewogen en gemotiveerd.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

202307546/1/R2.

Datum uitspraak: 24 september 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend in Oirschot,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Oirschot,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Lubberstraat 4" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad en [appellant A] en [appellant B] hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2025, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. R. Benhadi, advocaat te Nijmegen, is verschenen.

Overwegingen

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Het ontwerpplan is op 13 april 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.

Inleiding

2.       Het plan maakt de bouw van 20 woningen mogelijk, waarvan 10 rijwoningen en 10 twee-onder-een-kapwoningen. Het plangebied bevindt zich ten zuiden van de Meester de Weertstraat en ten westen van de Lubberstraat te Spoordonk.

3.       [appellant A] en [appellant B] wonen aan de [locatie], tegenover het plangebied.

4.       Lubberstraat Ontwikkeling B.V. is de initiatiefnemer van de voorziene ontwikkeling.

Toetsingskader

5.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Gebiedsvisie

6.       [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat het bestreden plan in strijd is met de Gebiedsvisie Lubberstraat Spoordonk (hierna: de Gebiedsvisie) van 23 juli 2019.

Zo wordt in de Gebiedsvisie gesproken over een mogelijke uitbreiding naar vijf of negen woningen. Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid tot het bouwen van 20 woningen.

Daarnaast worden er in het bestreden plan twee hoofdvolumes georiënteerd op de Lubberstraat mogelijk gemaakt. Dit is in strijd met de Gebiedsvisie, waarin staat dat er maar één hoofdvolume moet zijn.

Verder staat in het Gebiedsvisie dat de zichten open moeten worden gehouden in het buitengebied. Het bestreden plan voldoet niet aan dit uitgangspunt. Dit komt volgens appellanten met name door het tweede woonvolume van vier woningen gesitueerd langs de Lubberstraat.

6.1.    In paragraaf 3.3 van de Gebiedsvisie staan de volgende uitgangspunten voor de gronden van het plangebied:

"- Samenhang zoeken met de twee woningen overzijde, zodat er een klein bebouwingscluster ontstaat.

  • De woningen worden als een boerenerf gesitueerd, met 1 hoofdvolume georiënteerd op de Lubberstraat en met een stevige erfbeplanting.

  • Het erf komt op enige afstand van de Meester de Weertstraat te liggen.

  • Deze ruimte kan worden ingevuld als  dierenweide, of boomweide, of vergelijkbaar.

  • Zichten worden open houden over het buitengebied."

6.2.    De Afdeling stelt vast dat in de Gebiedsvisie geen uitgangspunt is opgenomen betreffende het aantal te realiseren woningen. De raad stelt dat voor het bebouwingscluster aan de Lubberstraat in de Gebiedsvisie twee modellen zijn opgenomen. Dat in het bestreden plan in meer woningen wordt voorzien dan de twee mogelijke uitwerkingen uit de modellen, maakt niet dat het bestreden plan in strijd is met de uitgangspunten in de Gebiedsvisie. De raad wijst er ook op dat de woningbouwbehoefte groot is binnen de gemeente Oirschot. Om die reden is - mede uit oogpunt van zorgvuldig ruimtegebruik - gekozen voor een grotere woningdichtheid in het betrokken plangebied, zodat ook het voorliggend bestemmingsplan een bijdrage levert aan het opvangen van de woningbouwbehoefte, aldus de raad. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in zoverre geen strijd met de Gebiedsvisie.

6.3.    Voor zover [appellant A] en [appellant B] erop wijzen dat het uitgangspunt is dat er maar één hoofdvolume aanwezig is binnen het plangebied, stelt de raad in de nota van zienswijzen dat om stedenbouwkundig aansluiting te vinden bij het principe van één hoofdvolume er voor is gekozen om een zes rijwoningen in de vorm van een langgevelboerderij te realiseren. De overige vier rijwoningen sluiten qua vormgeving aan bij de van oudsher bijbehorende schuur. Deze is dan ook qua formaat ondergeschikt. Verder stelt de raad dat het hoofdvolume evenwel  georiënteerd blijft op de Lubberstraat. Bovendien is in het bestreden plan door middel van een voorwaardelijke verplichting in artikel 9.1.2 van de planregels geborgd dat de voorziene woningen landschappelijk gedegen worden ingepast. Zo is in het landschappelijke inpassingsplan ten aanzien van de woningen die zijn gesitueerd aan de Lubbersweg, geborgd dat leliebomen moeten worden aangeplant en in stand gehouden. Gelet op de genoemde omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het plan voldoet aan het uitgangspunt dat er maar één hoofdvolume georiënteerd op de Lubberstraat aanwezig is.

6.4.    Voor zover [appellant A] en [appellant B] aanvoeren dat de doorzichten open moeten worden gehouden in het buitengebied, overweegt de Afdeling als volgt. De raad stelt dat in het plan een groenbestemming aan de noordzijde van het plangebied is gesitueerd en de voorziene woningen en de ontsluiting zodanig zijn gesitueerd dat vanuit de woning van [appellant A] en [appellant B] sprake is van een doorzicht naar het buitengebied. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat wordt voldaan aan het uitgangspunt dat de zichten open worden gehouden over het buitengebied.

6.5.    Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad het plan in strijd met de Gebiedsvisie heeft vastgesteld.

Het betoog slaagt niet.

Vleermuizen

7.       [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat de ecologische quickscan ondeugdelijk is, omdat er volgens hen wel degelijk vleermuizen aanwezig zijn binnen het plangebied.

7.1.    De raad mag het plan niet vaststellen als en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het wettelijke soortenbeschermingsregime aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Er is een Quickscan flora en fauna (bijlage 4 bij de plantoelichting) uitgevoerd door Eco Assist. In paragraaf 5.3 van deze quickscan staat dat in het plangebied geen bomen met holtes of losse stukken bast aanwezig zijn waar vleermuizen in of achter kunnen kruipen. Ook ontbreken gebouwen binnen het plangebied. De aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen is binnen het plangebied dan ook uitgesloten, zo staat in de quickscan. [appellant A] en [appellant B] hebben de quickscan niet onderbouwd bestreden. Een enkele stelling dat het onderzoek niet klopt is onvoldoende. Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het wettelijke soortenbeschermingsregime op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog slaagt niet.

Stikstof

8.       [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat de gemaakte stikstofberekeningen niet deugen.

8.1.    Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

8.2.    Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.

8.3.    De bepalingen in de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.51, volgt dat de individuele belangen van een natuurlijke persoon bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen.

8.4.    De Afdeling stelt vast dat de afstand tussen de woning van [appellant A] en [appellant B] en het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Kampina & Oisterwijkse Vennen" ongeveer 3,2 km is. Gelet hierop is er naar het oordeel van de Afdeling geen verwevenheid tussen de belangen van deze natuurlijke personen bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving en het algemene natuurbelang dat de Wnb beoogt te beschermen. Dit betekent dat het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan een vernietiging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan vanwege de beroepsgrond over stikstof.

Type woningen

9.       [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat het bestreden plan in strijd is met het "Actieplan Woningbouw Oirschot 2.0" (hierna: het Actieplan), omdat ten onrechte 50% van de voorziene woningen voor sociale woningbouw is. Volgens hen moet dat slechts 40% zijn.

9.1.    Het Actieplan is vastgesteld door de raad op 21 juni 2021 met als doel dat er meer mensen in Oirschot willen komen wonen. Eén van de uitgangspunten van het Actieplan is om meer betaalbare woningen te realiseren en dat kan onder andere door het aantal sociale huurwoningen te vergroten. Daarbij geldt het uitgangspunt van minimaal 30% sociale woningbouw voor iedere locatie. In het Actieplan staat ook dat dit niet op iedere locatie mogelijk is.

9.2.    De raad stelt in zijn verweerschrift dat voor de voorziene ontwikkeling met de initiatiefnemer via een anterieure overeenkomst is afgesproken dat minimaal acht voorziene woningen worden aangeboden als sociale koop- of huurwoning, dit betreft 40%. Het is niet aannemelijk dat er meer woningen dan afgesproken worden aangeboden in de sociale sector, aldus de raad. Zelfs al zou sprake zijn van meer sociale woningbouw, dan volgt uit het Actieplan niet dat dit niet zou mogen. In het Actieplan staat namelijk het uitgangspunt dat minimaal 30% sociale woningbouw is.

9.3.    De Afdeling ziet in het aangevoerde daarom niet dat er sprake is van strijdigheid met het Actieplan en dus ook niet dat de raad het plan in zoverre niet mocht vaststellen.

Het betoog slaagt niet.

Ruimtelijke impact

10.     [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat er sprake is van een onevenredige ruimtelijke impact op de omgeving als gevolg van de voorziene ontwikkeling.

Zo wijzen zij erop dat het plan voorziet in een ingrijpende planologische wijziging ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan uit 2019.

Daarnaast heeft er volgens hen geen onderzoek plaatsgevonden naar een andere indeling van het plangebied met hetzelfde aantal woningen

10.1.  Voor zover [appellant A] en [appellant B] wijzen naar het vorige planologische regime, overweegt de Afdeling als volgt. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

10.2.  Verder moet de raad bij de keuze van de invulling van het plangebied een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.

In de nota van zienswijzen staat omschreven waarom voor deze indeling is gekozen. Zo is er rekening gehouden met inpassing bij de dorpsrand. Er is bewust voor gekozen om de rijwoningen aan de Lubberstraat te situeren in de vorm van een langgevelboerderij met bijbehorende schuur. Dit sluit beter aan bij het karakter van de Lubberstraat dan een aantal twee-onder-een-kapwoningen op korte afstand van elkaar. Ook qua hoogte van de woningen sluit het voorliggend ontwerp beter aan bij de omgeving. De rijwoningen hebben namelijk een bouwhoogte van maximaal 7 m. Dit is vergelijkbaar met de al bestaande lintbebouwing. Terwijl de twee-onder-een-kapwoningen een bouwhoogte mogen hebben van maximaal 10 m. Dit sluit dan juist weer aan bij de naastgelegen woningen aan de Meester de Weertstraat en Meester Bakxstraat, zo staat in de nota van zienswijzen. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad toereikend heeft gemotiveerd waarom voor deze indeling is gekozen.

10.3.  Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt mocht stellen dat er in zoverre geen sprake is van een onevenredige ruimtelijke impact op de omgeving als gevolg van de voorziene ontwikkeling.

Het betoog slaagt niet.

Parkeren

11.     [appellant A] en [appellant B] vrezen voor parkeeroverlast. Het bestreden plan biedt volgens hen onvoldoende parkeerruimte voor bezoekers van de bewoners van de voorziene woningen, waardoor het risico op parkeren op daarvoor niet bestemde plaatsen zéér groot is.

11.1.  In artikel 5.2.5 van de planregels staat dat er voldoende parkeergelegenheid moet zijn zoals bepaald in de Nota Parkeernormen Oischot 2018 (hierna: de parkeernota). In paragraaf 4.3 van de plantoelichting is ook getoetst aan deze parkeernota. Voor een woonhuis in de zone "rest bebouwde kom" geldt een parkeernorm van 2,4 parkeerplaats per woning. Voor de 20 voorziene woningen moeten er dan 48 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Van deze 48 parkeerplaatsen zullen 18 parkeerplaatsen op de woonpercelen worden gerealiseerd en 30 parkeerplaatsen in het openbare gebied binnen de gronden van het plangebied. In paragraaf 2.3.1 van de parkeernota staat dat het aandeel bezoekersparkeerplaatsen is verwerkt in de parkeernorm.

11.2.  Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in het aangevoerde niet dat de raad nader onderzoek had moeten doen naar het aspect parkeren.

Het betoog slaagt niet.

Aantasting woon- en leefklimaat

12.     [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat de realisatie van de woningen zal leiden tot inbreuk op hun privacy en verlies van een open uitzicht. Daarnaast voeren [appellant A] en [appellant B] aan dat er sprake zal zijn van onaanvaardbare lichthinder door inschijnende koplampen als gevolg van de voorziene ontwikkeling.

Ook vrezen zij voor verslechtering van de luchtkwaliteit en geluidsoverlast door wegverkeer als gevolg van het plan. Deze aspecten zijn volgens hen onvoldoende onderzocht.

12.1.  Weliswaar zal de realisering van het plan gevolgen hebben voor het vrije uitzicht van [appellant A] en [appellant B], maar naar het oordeel van de Afdeling bestaat geen grond om aan te nemen dat als gevolg van het plan het verlies van uitzicht van [appellant A] en [appellant B] zo groot zal zijn dat de raad daaraan een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.

Daarnaast ziet de Afdeling in het aangevoerde ook geen aanleiding voor het oordeel dat er sprake is van een onevenredige aantasting van de privacy van [appellant A] en [appellant B]. De afstand tussen de woning van [appellant A] en [appellant B] en het plangebied is ongeveer 20 m. Daartussen is ook een weg gesitueerd. Gelet hierop valt niet in te zien dat er sprake is van een onaanvaardbare aantasting van de privacy.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt mogen stellen dat het uitzicht en de privacy van [appellant A] en [appellant B] niet onaanvaardbaar zullen worden aangetast door het plan.

Het betoog slaagt in zoverre niet.

12.2.  De Afdeling stelt vast dat de woning van [appellant A] en [appellant B] tegenover de voorziene in- en uitrit van het plangebied is gesitueerd. Niet valt uit te sluiten dat het plan kan leiden tot enige lichthinder bij de woning van [appellant A] en [appellant B]. Naar het oordeel van de Afdeling is het plan echter niet om die reden in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Daartoe overweegt de Afdeling als volgt.

De raad heeft op 23 juli 2025 de memo lichthinder laten opstellen. Op grond van de memo lichthinder zal in de avondperiode tussen 19:00 uur en 23:00 uur sprake zijn van 1 motorvoertuigbeweging per 35 minuten en in de ochtendperiode van 6:00 uur tot 9:00 uur van 1 motorvoertuigbeweging per 15 minuten. De conclusie in de memo lichthinder is dat in casu de lichthinder voor de woning [locatie] niet van betekenende mate zal zijn en daarmee acceptabel is in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

De raad stelt verder dat het eventuele inschijnen van koplampen bovendien zal plaatsvinden in een recenter aangebouwd woonkamergedeelte. Deze ruimte is voorzien van twee stalramen die op ongeveer 130 cm hoogte vanaf het maaiveld in de gevel zijn gesitueerd. De raad heeft ook gekeken naar de indeling van de woning en stelt dat het raam in het midden van de woning de keuken is en dat daar normaliter minder sprake is van overlast door inschijnende koplampen.

Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op dit standpunt mocht stellen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare lichthinder ter plaatse van de woning van [appellant A] en [appellant B]. Dat de raad mogelijk geen juist beeld had van de situatie ter plaatse is niet aannemelijk geworden.

Het betoog slaagt in zoverre niet.

12.3.  Wat [appellant A] en [appellant B] voor het overige hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor de conclusie dat het plan verder nog gebreken bevat. Zo is in paragraaf 4.7 van de plantoelichting ingegaan op het aspect luchtkwaliteit en is geconcludeerd dat de voorziene ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van onder andere de concentratie fijnstof. In de plantoelichting staat dat voldaan wordt aan de grenswaarden voor de maximale jaargemiddelde concentraties voor fijnstof. Daarnaast heeft de raad voor het aspect geluid een nader geluidsonderzoek laten uitvoeren door Buro DB van 27 juli 2025. De conclusie van dat geluidsonderzoek is dat als gevolg van het plan en met de invoering van 30 km per uur op de Lubberstraat, de geluidsbelasting op de woning [locatie] maximaal 53 dB bedraagt waarmee op grond van de methode Miedema sprake is van een acceptabel akoestisch woon- en leefklimaat.

De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanknopingspunten om aan de juistheid van de onderzoeken te twijfelen en ziet ook in wat verder is aangevoerd geen grond om te oordelen dat het plan onzorgvuldig is voorbereid. Het betoog slaagt in zoverre niet.

Waardedaling woning

13.     [appellant A] en [appellant B] betogen dat hun woning in waarde zal dalen door de vaststelling van het plan vanwege het type voorziene woningen.

13.1.  Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant A] en [appellant B] betreft, overweegt de Afdeling dat er geen grond bestaat voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

Het betoog slaagt niet.

Overig

14.     In het nadere stuk van 31 juli 2025 hebben [appellant A] en [appellant B] nieuwe gronden aangevoerd die zij niet in hun beroepschrift hebben aangevoerd.

14.1.  De goede procesorde laat het indienen van een nieuwe beroepsgrond niet toe als andere partijen onvoldoende op die beroepsgrond kunnen reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor op andere wijze wordt belemmerd. Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellant A] en [appellant B] de gronden uit het nadere stuk van 31 juli 2025 zodanig laat in de procedure naar voren gebracht, dat de raad daarop onvoldoende heeft kunnen reageren. Daarom laat de Afdeling deze gronden wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing.

Conclusie

15.     Het beroep is ongegrond.

16.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.M.W. van Ewijk, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

w.g. Van Ewijk

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025

867